Verschenen in Encore, het blad
van
het Nederlands Philharmonisch Orkest, mei 1992
Juwelen
Op de dag na mijn negende verjaardag woonde ik een gebeurtenis
bij die een diepe indruk op mij maakte. Ik keek naar het
podium
van een concertzaal, waarop zojuist een dame met een gevulde
gestalte en een lila avondjurk was verschenen. Ze begon te
zingen. Vanaf mijn zitplaats had ik vol zicht op een zijbalkon
met twee heren, die vreemd genoeg een kleine, witte hond mee
naar
binnen hadden mogen nemen. De rechter heer, een in smoking
gestoken man van middelbare leeftijd, droeg een volle zwarte
baard en een monocle. Hij werd zichtbaar getroffen door het
gebodene: de passerende luchttrillingen brachten zijn kapsel
in
het ongerede. Ook zijn buurman, een jonge man in bruin
kostuum,
was aangedaan. Terwijl zijn stropdas over zijn schouder
wapperde,
klemde hij zich met beide handen vast aan de balustrade. Juist
was de zangeres bij het eerste hoogtepunt van haar aria
aangeland, toen het witte hondje opschudding teweegbracht door
een hartverscheurend gehuil aan te heffen.
Hoe de twee muziekliefhebbers, hun huisdier in de houdgreep,
ijlings elders hun heil zochten is nog steeds te zien onderaan
pagina 11 van Kuifje en de zeven kristallen bollen.
Sinds
1944, het jaar dat Hergé het incident optekende, moeten
vele miljoenen lezers er getuige van zijn geweest. Nimmer
heeft
de Negende Muze, die van het beeldverhaal, haar musicerende
zusters zo ongenadig te kijk gezet. Pak het album er maar bij,
het staat vast wel ergens in de kast, en let eens op de
timing.
Castafiore: "Antwoord, antwoord, antwoord snel."
Bobbie's inzet: "Woe-oe-hoeoe-hoe-woehoe!"
Castafiore: "Neen! Neen! 'k Herken je niet meer!"
Briljant. Ik zeg zelfs meer: dodelijk. Had Charles Gounod,
toen
hij in 1859 de Juwelenaria neerschreef, geweten dat Castafiore
er
eindeloos veel beroemder door zou worden dan de hele
Faustopera
waarin de aria thuis hoort, ja, beroemder dan Gounod zelf, dan
had hij de arbeid ogenblikkelijk gestaakt. En de zangeres die
het
stuk ("Haaa! Ik lach bij het zien van mijn schoonheid in
dees
spiegel...") nog in een recital durft op te nemen moet wel
van zeer goeden huize komen.
Hergé had niets tegen muziek. Wel tegen opera en de
bijbehorende zangerstypes. Toch is het onthutsend om te zien
welke betekenis de bewoners van de Kuifje-wereld toekennen aan
muziek, en vooral aan zingen. Zomaar in gezang uitbarsten
levert
steevast commentaren op als: "Vreselijk!... Hij is gek
geworden!"
(Blauwe Lotus, pag. 3) of: "Ze zijn dronken!" (Krab met de
Gulden
Scharen, pag. 55). En als ik zie hoe zelfs een onschuldig
optreden van de Molenslootse dorpsfanfare ontaardt in een
alcoholfestijn, begin ik te begrijpen waarom ik op straat niet
langer luidop, maar gewoon voor mijn plezier,, wat kan zingen
zonder dat voorbijgangers me schichtige blikken beginnen toe
te
werpen. Die hebben natuurlijk allemaal Kuifje gelezen en de
boodschap ter harte genomen: wie muziek maakt heeft ze niet
meer
op een rijtje. Ja, zangeressen ook, maar dat durft, om
begrijpelijke redenen, niemand te laten merken. En daarom zijn
de Castafiores nog altijd niet uitgestorven.
© Frits van der Waa 2007