Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

Verschenen in een publiciteitsmap van De IJsbreker, oktober 1998

Nieuw muziekcentrum is muzikale magneet

Muziek maken lijkt zo eenvoudig. Een componist zet noten op papier, geeft dat papier aan een muzikant, en die laat aan zijn publiek horen wat erop staat. Applaus.

In de tijd van Mozart ging het misschien zo. En ook toen al was het verhaal een stuk ingewikkelder. Mozart moest bijvoorbeeld kopiisten inhuren om de partijen van zijn orkeststukken uit te schrijven. Hij moest lobbyen bij adellijke opdrachtgevers, schouwburgdirecteuren en uitgevers om zijn waar aan de man te brengen. Al was hij nog zo geniaal, hij was een hedendaagse componist, en dat bracht beslommeringen met zich mee. Het soort beslommeringen waarmee hedendaagse componisten tot op de dag van vandaag mee te maken hebben.

Nederlandse componisten hebben het in dat opzicht makkelijker dan hun buitenlandse collega's. In Nederland zijn namelijk de afgelopen vijftig jaar verschillende instellingen tot bloei gekomen die de verbreiding van de eigentijdse muziek hoog in het vaandel voeren. Er zijn inmiddels een stuk of tien middelgrote ensembles die zich toeleggen op twintigste-eeuws repertoire uit binnen- en buitenland. Samen met concertpodia als de IJsbreker en het Bimhuis vormen ze als het ware het vlees en de botten van de eigentijdse muziekpraktijk.

Maar wat het Nederlandse muziekleven zo bijzonder maakt is dat het ook een zenuwcentrum, een geheugen, ja misschien zelfs een geweten heeft, in de gedaante van organisaties als Donemus, Gaudeamus en het Fonds voor de Scheppende Toonkunst. Het zijn bescheiden, voor de buitenwacht haast onzichtbare instellingen, maar ze zijn van essentieel belang voor het functioneren van het eigentijdse muziekleven.

Als Mozart in deze tijd in Nederland had geleefd, dan had hij niet hoeven aanpappen met prinsen en graven of andere sponsors, maar gewoon een verzoek om een compositie-opdracht ingediend bij het Fonds. Als het stuk dan klaar was had Donemus er een netjes gedrukte partituur van gemaakt, en er bovendien voor gezorgd dat elke muzikant op de gewenste datum een eigen partij op zijn lessenaar had staan. Gesteld dat hij wilde weten wat er in het buitenland speelde, dan had hij alleen maar een bezoekje aan Gaudeamus hoeven brengen.

Donemus en Gaudeamus zijn als het ware de distributiekanalen van het muziekbedrijf. Donemus is er voor het binnenlands verkeer en voor materiële voorzieningen als partituren en cd's. Gaudeamus is het verbindingsstation met het buitenland, in de breedste zin des woords. Maar behalve distributiekanalen zijn het ook informatiecentra. Beide instellingen beschikken over een omvangrijke collectie partituren, naslagwerken en een geluidsarchief. Dat zijn als het ware de vooraadkamers van de nieuwe muziek. Immers, een muziekstuk wordt niet gecomponeerd om na één uitvoering in de kast te verdwijnen. Het is de taak van Donemus, en tot op zekere hoogte ook van Gaudeamus, om promotie te maken voor de nieuwe muziek en goede composities onder de aandacht te brengen van musici, programmeurs en dirigenten. Het is dus zaak om deze voorraadkamers zo toegankelijk mogelijk te maken, voor alle gebruikers.

Dat het nog te bouwen Centrum voor Nieuwe Muziek niet compleet is zonder Donemus en Gaudeamus en de daaraan verbonden kleinere organisaties hoeft geen betoog. Maar toch ontbreekt er nog iets aan het verhaal.

Laten we niet vergeten dat de weg die de muziek aflegt – van de componist naar de muzikant, van de muzikant naar het publiek – in wezen nog altijd dezelfde is. Het zou dus heel onverstandig zijn om een gebouw neer te zetten waarin geen, of onvoldoende plaats is voor die verbindende schakel: de musici, of ten minste hun organisaties. Zoals het Concertgebouw ondenkbaar is zonder Concertgebouworkest, en zo is een Centrum voor Nieuwe Muziek ondenkbaar zonder top-ensembles als het Asko en het Schönberg Ensemble, Nieuw Sinfonietta en het Nederlands Kamerkoor. Juist voor deze gezelschappen, die internationaal opereren, en zowel Nederlandse als buitenlandse muziek uitvoeren, horen de faciliteiten die Donemus en Gaudeamus te bieden hebben binnen handbereik te liggen. Om nog maar te zwijgen van het belang van een goede en bereikbare repetitieruimte.

Muziek blijft immers mensenwerk; muzikale communicatie is nog altijd een zaak van direct contact, en een contrabas laat zich al helemaal niet per e-mail versturen.

Daarbij komt dat de bedrijfstak van de nieuwe muziek nog volop in ontwikkeling is. Nog steeds komen er nieuwe ensembles en organisaties bij. De afgelopen decennia hebben laten zien dat deze instellingen een sterke neiging tot clustervorming hebben. Dat is niet meer dan logisch: zo is het Fonds voor de Scheppende Toonkunst, dat immers partituren moet beoordelen, ingetrokken bij partiturenboer Donemus. Dat scheelt niet alleen een boel gesleep, het biedt ook grote voordelen om een werkvloer te delen – zoals ook de Tweede Kamer mede functioneert bij gratie van haar wandelgangen. Ook Gaudeamus en De IJsbreker bieden inmiddels onderdak aan verscheidene andere organisaties.

Het ligt in de lijn der verwachting dat van een Centrum voor Nieuwe Muziek een minstens even krachtige magneetwerking zal uitgaan. Sterker, die is nu al zichtbaar.

Een eeuw geleden, toen het Concertgebouw aan de rand van Amsterdam werd neergezet, verwachtte niemand dat het een eeuw later nagenoeg uit zijn voegen zou barsten. Nu, aan de vooravond van een nieuwe eeuw, is het daarentegen volstrekt duidelijk dat juist een Huis voor de Nieuwe Muziek niet te krap bemeten mag zijn. Immers, er komt altijd Nieuwe Muziek bij.


© Frits van der Waa 2007