Geschreven in 2003 voor het Steve Reich-project van het Koninklijk Conservatorium. Niet gebruikt, omdat de componist bezwaren had.
Steve Reich
Steve Reich, geboren op 3 oktober 1936 in New York, wordt beschouwd als één van de grondleggers
van de minimal music, samen met LaMonte Young, Terry Riley en Philip Glass. De beperkte uitgangspunten
van deze stijl heeft hij echter al vroeg verlaten. Zijn oeuvre kenmerkt zich door een gestage evolutie en
door het voortdurend verkennen van nieuwe gebieden. De wereldwijde invloed die hij met zijn muziek heeft
uitgeoefend, en nog altijd uitoefent, maakt hem tot een sleutelfiguur in de muziek van de twintigste eeuw.
Reich is van huis uit slagwerker. Op 14-jarige leeftijd raakte hij gefascineerd door Bach en Stravinsky,
maar ook door de jazzmuziek. Voor hij besloot zich aan de muziek te wijden rondde hij een studie filosofie
af. Van 1958 tot 1961 studeerde hij compositie aan de Juilliard School of Music bij Vincent Persichetti, en
trok vervolgens naar San Francisco, waar hij onder andere studeerde bij Luciano Berio.
Reich vatte al vroeg belangstelling op voor niet-westerse en middeleeuwse muziek, waarvan diverse
elementen terugkeren in zijn latere werk. De belangrijkste drijfveer achter zijn muzikale experimenten van
de jaren zestig was een afkeer van het heersende academisme en die gold zowel de seriële stijl
die toen toonaangevend was als de beduidend speelsere, maar nog altijd esoterischere muziek van een componist
als John Cage.
De minimalisten van het eerste uur streefden naar muziek waarin je kon horen wat er aan de hand was, en
om dat te bereiken kozen ze voor een terugkeer naar de vertrouwde klanken van de tonale muziek. Niet voor
niets draagt Terry Riley's baanbrekende werk uit 1964 de titel In C. Evenals in Reichs datzelfde jaar
gecomponeerde, maar nog niet werkelijk tonale Music for two or more pianos worden muzikale
beslissingen hier voor een deel overgelaten aan de uitvoerders.
Reich, Riley en Glass werkten in die tijd geregeld met elkaar samen en oefenden dan ook veel invloed op
elkaar uit. Niettemin gingen ze al snel hun eigen artistieke weg.
Tijdens experimenten in de elektronische studio ontdekte Reich de techniek die hij phase shifting
noemde. Toen hij twee identieke bandlussen tegelijk afspeelde verschoven die geleidelijk ten opzichte van
elkaar, omdat twee bandrecorders nooit werkelijk even snel lopen. Dit leidde tot twee op gesproken fragmenten
gebaseerde werken, It's gonna rain (1965) en Come out (1966). In Piano Phase en Violin
Phase, beide uit 1967, paste hij die techniek toe op instrumenten.
In 1970 verbleef Reich enige tijd in Ghana, waar hij Afrikaanse slagwerktechnieken bestudeerde. Mede als
gevolg hiervan ontstond Drumming (1971), zijn omvangrijkste werk tot dan toe, waarmee hij
internationale bekendheid verwierf, zeker toen DGG het werk op de plaat uitbracht. Behalve de phase
shifting-techniek gebruikt Reich hier interlocking patterns: in elkaar grijpende ritmische
patronen waarin rusten geleidelijk worden opgevuld met noten. Drumming is zoals veel van zijn werken
gecomponeerd voor zijn eigen ensemble, Steve Reich & Musicians.
In de loop van de volgende jaren breidde Reich zijn vocabulaire aanzienlijk uit en verliet daarmee het
idee van het strikt minimale. Overigens heeft hij altijd bezwaren gehad tegen de term minimal music,
die bedacht is door muziekcritici, en sprak zelf liever van gradual music. Ook die term is op zijn
recentere werk nauwelijks meer van toepassing. In Music for mallet instruments, voices and organ
(1973) en in het bijzonder in Music for 18 musicians (1976) introduceert hij harmonische afwisseling
en een steeds grotere rijkdom aan instrumentale kleuren.
Aan het eind van de jaren zeventig componeerde Reich enkele werken voor andere, grotere gezelschappen dan
zijn eigen ensemble, waaronder Music for a large ensemble, dat in het Holland Festival van 1979 voor
het eerst werd uitgevoerd door het Nederlands Blazers Ensemble o.l.v. Reinbert de Leeuw.
Omstreeks die tijd vatte Reich belangstelling op voor zijn joodse wortels, wat zijn neerslag vond in drie
belangrijke werken. Het eerste daarvan is het extatische Tehillim uit 1981, gebaseerd op psalmteksten,
waarin de melodievorming is geïnspireerd door Hebreeuwse cantillatietechnieken. In Different trains
voor strijkkwartet en tape uit 1988 verwerkte hij fragmenten uit interviews met overlevenden van de
holocaust, waarmee hij terugkeerde naar zijn oude liefde, de melodie van het gesproken woord. Die
'documentaire' benadering resulteerde in 1993 in het muziektheaterwerk The Cave, een indrukwekkend
onderzoek naar de religieuze waarden van de joodse, islamitische en de westerse cultuur, dat ontstond in
nauwe samenwerking met zijn echtgenote, de videokunstenares Beryl Korot.
Sedert hij in het midden van de jaren tachtig met een compositie als Sextet zijn arsenaal verrijkte
met opvallend kruidige harmonieën en een dramatische gelede structuur, is Reichs idioom niet wezenlijk
meer veranderd, al gaat hij, mede door de toepassing van samplers, wel steeds geraffineerder om met
de vermenging van instrumentale timbres en 'ontleende' geluiden.
Daarvan getuigen werken als City Life (1995) en de video-opera Three Tales, die vorig jaar
in het Holland Festival te zien was.
Zelf vat Reich zijn imposante oeuvre samen in één enkele zin: 'Ik werk altijd met
veelvouden van dezelfde bezetting. Dat is mijn onderwerp.'
De wending die de minimal music en die van Reich in het bijzonder aan de
muziekgeschiedenis heeft gegeven is vérstrekkend en heeft zeker bijgedragen tot een terugkeer naar
muziek waarin het klinkende resultaat belangrijker is dan de onderliggende cerebrale constructie. Daarnaast
is het minimalisme ook van invloed geweest op andere takken van kunst te denken valt aan de
verschillende choreografieën die Anne Teresa de Keersmaeker maakte op muziek van Reich.
Naast talloze epigonen zijn er in de afgelopen dertig jaar ook vele componisten opgestaan die een eigen
draai aan het minimalisme hebben gegeven, zoals de Amerikaanse componist John Adams (*1948), die in zijn
muziek van meet af aan het minimale element heeft weten te verbinden met de klank van het romantische
symfonieorkest. Ook de repetitieve, religieus getinte muziek van de Est Arvo Pärt en diverse andere
Oost-Europese componisten had waarschijnlijk noot kunnen ontstaan zonder de vernieuwingen van Reich en zijn
geestverwanten.
In Nederland kreeg Reich een wel heel eigenzinnige navolger in de persoon van Louis Andriessen, die met
De Staat (1976) en Hoketus (1977) een bijtend commentaar leverde op de soms wat al te zoet
klinkende muziek van zijn collega. Andriessen, die zich inmiddels even ver van het minimalisme heeft
verwijderd als Reich zelf, heeft zich op zijn beurt doen gelden als een componist wiens invloed oceanen
overspant. Hij staat bekend als de grondlegger van de 'Haagse School', waartoe ook componisten als Cornelis
de Bondt, Diderik Wagenaar en Martijn Padding gerekend kunnen worden.
Maar Reichs invloed is niet beperkt gebleven tot het domein van de serieuze muziek. Ook de dj's die in de
jaren tachtig verantwoordelijk waren voor de opkomst van de house-muziek beschouwen hem als een
voorganger. Dat bestempelt hem eens te meer tot een sleutelfiguur, tot een componist die als geen ander de
barrières tussen 'elitaire' en 'populaire' cultuur heeft weten te slechten.
© Frits van der Waa 2008