Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

Verschenen in OORsprong, jg. 4, nr. 3, juni 2003

De Canon

Otto Ketting - Time Machine

Als er ooit een cd met Greatest Hits uit het Nederlandse klassieke repertoire uitgebracht zou worden, is het aannemelijk dat Otto Kettings Time Machine uit 1972 daarop een prominente plaats zou innemen – slechts voorbijgestreefd door de Lord of the Rings-symfonie van Johan de Meij. Aansluiting met de wereldliteratuur loont blijkbaar. Desondanks moet het succes van Time Machine in beduidend gewichtiger mate worden toegeschreven aan de muziek zelf. Het stuk beleefde sinds zijn ontstaan meer dan 150 uitvoeringen in binnen- en buitenland.

Ketting (1935) componeerde Time Machine voor het Nederlands Blazers Ensemble, destijds veruit het hipste gezelschap dat het Nederlandse muziekleven rijk was. De eerste uitvoering vond plaats op 5 mei 1972 in Rotterdam, onder leiding van de componist. Het was meteen duidelijk dat het stuk een blijvertje zou zijn.

Met zijn bezetting van zes houtblazers, tien koperblazers en drie slagwerkers heeft het stuk een hoekige, staalachtige klank, wat nog versterkt wordt door de duidelijke opdeling in blokken.

In het oeuvre van Ketting neemt Time Machine achteraf bezien een uitzonderlijke plaats in: het is veruit het kaalste, bondigste en felste stuk dat hij ooit geschreven heeft. In veel van zijn andere werk zijn lyrische, soms zelfs uitgesproken romantische elementen aanwezig, al schemert daar ook altijd een zekere Hollandse nuchterheid in door.

In 1972 kon het stuk vooral beluisterd worden als een afrekening met de anarchistische jaren zestig, waarin muziekstukken (ook die van Ketting) soms meer weg hadden van performances. In Time Machine daarentegen regeert de precisie: het gaat om de noten. Tegelijkertijd grijpt het stuk, zoals de titel aangeeft, terug naar een verder verleden. In de woorden van de componist, met een voor die tijd kenmerkende orthografie: "Met deze eenvoudige en handzame masjien kan men zich naar een andere tijd verplaatsen. Alles lijkt goed te gaan, al zijn sommige overgangen nogal abrupt. Helaas – verschillende tijdssegmenten beginnen gelijktijdig op te treden of van achter naar voren af te lopen. Ten slotte is het niet meer mogelijk naar het heden terug te schakelen. Ergens, eeuwen terug, laat het apparaat ons in de steek."

De kracht van Time Machine zit hem vooral in de volstrekt heldere en voor ieder waarneembare uitgangspunten. De eerste helft van het stuk wordt gedomineerd door een tientonig akkoordcomplex, dat geleidelijk wordt opgebouwd, en vervolgens aan een reeks variaties wordt onderworpen. Tegenover keffende staccati in het koper staan langzaam voortschuivende akkoorden van de houtblazers. Machinaal gerepeteerde signaalmotieven en een stevige dosis slagwerk (overwegend vel en metaal) brengen de luisteraar kortstondig terug naar de wereld van Stravinsky en Varèse.

Dan stagneert de muziek in een liggende, verkleurende toon en duikt opeens een archaïsch aandoende muziek op, in de gedaante van een quasi-Middeleeuws bicinium.

Vanaf hier begint dit diatonische gegeven het oorspronkelijke tientoonsakkoord te ondermijnen en te overwoekeren, tot de muziek uiteindelijk stagneert in C groot, een passé defini waarin onmogelijk nog wat nieuws te zeggen valt, zodat de koperblazers vervallen in tetterende tonale clusters met een gestiek die het rammelen aan een hekwerk suggereert, begeleid door machteloze gong- en bekkenslagen.

In nog geen twaalf minuten tijd voert de componist zijn gehoor mee op een tocht die vastloopt in een wormhole tussen de verschillende tijdsdimensies, zoals dat gaat in een sf-verhaal. Maar het ging er ook niet om een bestemming te bereiken. Net als in veel van Kettings overige werk was het doel de reis zelf.


© Frits van der Waa 2008