Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

Verschenen in Vrije Geluiden no.3, 18 maart 2000

Bachs geheimschrift


'Quaerendo Invenietis' – 'Zoekt en gij zult vinden', noteerde Bach in 1747 bij de raadselcanons uit Ein musikalisches Opfer. Dat liet de Duitse musicoloog Reinhard Böß zich geen twee keer zeggen. Het Combattimento Consort presenteert een keus uit zijn vele nieuwe oplossingen.

Terwijl de laatste noten versterven kijken de musici van het Combattimento Consort Amsterdam elkaar ongemakkelijk grijnzend aan. Was dat nou Bach of niet? De noten staan voor het eerst op de lessenaar. Die zijn hun door en door vertrouwd, want ze kennen het Musikalisches Opfer op hun duimpje. Maar de combinaties zijn o zo vreemd. En toch klinkt het niet verkeerd.

'Dit wordt een heel bijzonder experiment,' zegt dirigent Jan Willem de Vriend na de repetitie. 'Je moet het echt zien als een geintje. Ik moet er nu al een beetje om lachen, het wordt zo leuk!'

Toch neemt hij het geintje wel degelijk serieus. Hij loopt er al een paar jaar mee rond, sinds hij in Zwitserland een boek tegenkwam waarin musicoloog Reinhard Böß zijn licht liet schijnen over de raadselcanons in het Musikalisches Opfer. Böß vond talloze nieuwe oplossingen voor Bachs in muzikale rebusnotatie vervatte composities, met als gevolg dat datgene wat in gangbare uitvoeringen ongeveer een kwartier beslaat is uitgedijd tot een reusachtige structuur met een tijdsspanne van meer dan twee uur en een omvang van welgeteld 1747 maten. Waarmee het bewijs van authenticiteit geleverd lijkt, want 1747 is nou net het jaar waarin Bach zijn huldeblijk aan de fluitspelende vorst Frederik de Grote op schrift stelde.

'Dat kan bijna geen toeval zijn', vindt De Vriend, 'en helemaal niet bij Bach, die zo veel getallen in zijn muziek verstopt heeft. Niet dat ik met deze uitvoering iets wil bewijzen. Het gaat me ook om een spel met tonen dat tegen het absurde aanligt – hoe zoiets in een menselijk brein kan ontstaan.'

Raadselcanons zijn ongeveer even oud als de genoteerde meerstemmige muziek. Het is ook een buitengewoon verlokkende gedachte: dat je maar één melodie opschrijft, die zich bij gebruik van de juiste sleutel vermenigvuldigt tot een meerstemmige muziek. De veertiende-eeuwse grootmeester Guillaume de Machaut schreef er al een met de veelzeggende titel Ma fin est mon commencement. Met name in de Renaissance waren kunsten van dit kaliber zeer geliefd. Johannes Ockeghem schreef bijvoorbeeld een Missa cuiusvis toni (in welke toonsoort je maar wilt), die dus als het ware een handvol verschillende stukken in zich borg.

Bach zou Bach niet zijn als hij niet ook op dit punt al zijn voorgangers naar de kroon had gestoken.

Om te beginnen zijn de canons in het Musikalisches Opfer al een stukje ingewikkelder dan die van het gewone Vader Jacob-type. De meeste zijn driestemmig, waarbij één stem het hoofdthema van het Opfer laat horen en de andere twee elkaar dupliceren – hoe, dat moeten we zelf uitzoeken aan de hand van Bachs hints. Er is bijvoorbeeld een 'kreeftcanon' waarbij de ene stem van achter naar voren loopt, wat je kunt zien doordat helemaal achteraan de sleutel en de voortekens nog eens genoteerd zijn, maar dan in spiegelbeeld [zie illustratie]. Of, ingewikkelder, een Canon per Augmentationem contrario Motu, waarin de ene stem niet alleen de melodie 'op zijn kop' speelt, maar er ook nog eens twee keer zo lang over doet. Enzovoort.

De Bach-onderzoekers hebben dat natuurlijk al jaren geleden bestudeerd en in partituur gebracht. Alleen zijn ze daarbij volgens Böß niet grondig genoeg geweest. Op grond van subtiele aanwijzingen in het notenschrift, zoals dubbel genoteerde sleutels, of het ontbreken van voortekens waar je die wel zou verwachten, ontdekte hij nieuwe mogelijkheden op het gebied van spiegelingen, tegenbewegingen en stemwisselingen.

Is het een toevallig neveneffect van een muzikale orde die voortvloeit uit de canontechniek, of juist een subliem blijk van Bachs doorschouwende blik? Böß' uitwerkingen begaan geen primitieve zonden tegen de regels van het contrapunt, maar wat het Combattimento Consort bij de eerste repetitie laat horen heeft bij vlagen iets weg van een achteruit gedraaid muziekstuk.

'Het heeft een hoge abstractiegraad,' geeft De Vriend toe. 'Bach kijkt echt vooruit: tonaliteit wordt bij hem echt een wijder begrip. Lijnen worden belangrijker dan akkoorden. Ik denk dat hij niet schuwde om zulke dissonanten aan te leggen, in de wetenschap dat de verborgen mogelijkheden voor collega's van hem, boven een bepaald niveau, heel erg duidelijk waren. Ik kan me niet anders voorstellen dan dat mensen als Zelenka of Telemann dit met een heerlijke grijns en met de grootste bewondering hebben aangekeken, en hebben gedacht: "Jongen, jongen, wat een meester!"'

Reinhard Böß, de blootlegger van dit meesterschap, ondersteunt zijn bevindingen met een krankzinnige hoeveelheid grafieken, tabellen, en kabbalistische ontdekkingen die, puur door haar overdaad, zijn geloofwaardigheid eerder ondergraaft dan onderbouwt. Rekenen kan hij zeker: zo zal het Combattimento Consort, anders dan gebruikelijk bij een 250 jaar gelden overleden componist, auteursrechten moeten afdragen voor dit muzikale speurwerk.

Op 26 maart geeft het Combattimento Consort live op de NCRV-radio een voorproef van deze nieuwe inzichten. 'Een uitvoering van het complete Musikalisches Opfer – waarschijnlijk een uren durend klankspektakel – zit er nu nog niet in, maar zal in de komende jaren zeker een keer plaatsvinden,' zegt De Vriend. 'We moeten maar zien waar we uitkomen. Op 31 maart treden we op in de Waalse Kerk in Amsterdam. Dat is voor ons nog altijd het podium waar we zonder enige concessie doen wat wij leuk en boeiend vinden. Daar zullen we als het ware verslag uitbrengen aan ons publiek: "Zó ver zijn we nu."'


© Frits van der Waa 2007