de Volkskrant van 30 juni 1984, Kunst, recensie
Bedoeling Blauwe Appel blijft vaag
Voorstelling: Blauwe Appel, opera van Karst Woudstra en Boudewijn Tarenskeen. Voornaamste
solisten: Anne-Marie Dur, Rhonda Liss, Sjabbe van Selfhout, Charles van Tassel, Ton Kluizenaar.
Musici: Agnès Benoist, Gerard Bouwhuis, Paul Koek, Willem Jansen, Hans v.d. Meer. Regie: Paul
Vermeulen Windsant. Decor en kostuums: Paul Gallis. Plaats: Frascati, Amsterdam. Herhaling: vanavond in
Amsterdam; in het najaar in diverse steden in Nederland.
"De kameropera is een verwaarloosd onderdeel van het operagebeuren", stelt de Lyrische Komedie. Dit
gezelschap heeft dan ook niet verzuimd dat genre, zo geschikt voor de beperkte budgetten van deze tijd,
nieuw leven in te blazen. Dat gebeurt niet alleen door oude meesterwerkjes weer op de planken te
brengen, maar sinds kort ook door nieuw werk aan het repertoire toe te voegen.
Met Blauwe Appel van Karst Woudstra en Boudewijn Tarenskeen gaat de Lyrische Komedie voort
op de nieuwe weg die vorig jaar werd ingeslagen met Erosie van Hans Rotman en Herman Naber.
Ditmaal zijn nog meer medewerkers van buiten de eigen kring ingeschakeld.
Blauwe Appel is de artiestennaam waaronder Jiang Qing, de vierde vrouw van Mao Tse Toeng,
later berucht als leidster van de Bende van Vier, haar loopbaan begon. Aan haar carrière is de
opera opgehangen; het accent ligt op de niets ontziende rol die zij speelde tijdens de Culturele
Revolutie en op het proces dat haar ondergang bezegelde. De Grote Roerganger zelf is in de opera alleen
aanwezig als foto en (kortstondig) als opgebaard lijk.
Het "leerstuk" van Woudstra en Tarenskeen gaat over machtsmisbruik. Dit thema krijgt op verschillende
manieren gestalte: eerst in een Chinese" volksopera", in de opera zelf, waarin een ambtenaar die over
het lot van de boeren komt klagen door de keizer tot zelfmoord wordt gedwongen. Vervolgens in Jiang
Qings even vernietigende veroordeling van dit "bourgeois" -schouwspel; en tenslotte tijdens het tegen
haar gevoerde monsterproces, dat de hele tweede acte beslaat.
Jiang Qing wordt afgeschilderd als een rechtlijnige onverzettelijke tang, het stereotiepe beeld uit
de media. Slechts in één scène krijgt haar karakter enige achtergrond, in een
confrontatie met haar idool Greta Garbo: de personificatie van haar ideologisch weinig verantwoorde
vedette-verleden.
In principe een schitterend gegeven. Maar Woudstra heeft in zijn uitwerking te veel dubbelzinnigheden
en interne verwijzingen aangebracht. Die laten zich theatraal moeilijk verwezenlijken en ontnemen het
zicht op zijn stellingname. De bedoeling van het stuk blijft vaag. Daarbij zijn Woudstra's teksten van
een houterigheid die in de Chinese volksopera, waarmee het stuk begint, nog wel op zijn plaats is, maar
helaas ook in het vervolg wordt doorgezet.
De kleurrijke enscenering van Paul Vermeulen Windsant en Paul Gallis is onbetwist de sterkste kant
van de voorstelling. Belichting, kostuums, requisieten, alles is zorgvuldig uitgewerkt en zonder
overdaad gedoseerd, compleet met rode boekjes en een dramatische verschijning van Mao's lijk.
Mogelijkheden
Daarentegen heeft componist Boudewijn Tarenskeen kennelijk met opzet alle in het
libretto voor het oprapen liggende muzikale mogelijkheden genegeerd. Zijn muziek is anti-theatraal. Dat
uit zich in een eenvormigheid die zich als een olievlek over de hele opera verspreidt. "De aria's die
ik monologen noem en de duetten die ik dialogen noem, bestaan uit heel veel aan elkaar verwante
constructies", schrijft hij in zijn toelichting. "Het lijkt een beetje op iemand die een uur lang,
op duizend verschillende wijzen, een deur open en dicht doet."
De associatie met een open deur intrappen ligt helaas maar al te zeer voor de hand. Tarenskeens
muziek is een traag doorlopend, weerbarstig recitatief, waarin iedere vorm van contrastwerking is
vermeden. De muzikale interpuncties en draagtonen van drie slagwerkers en twee pianisten veranderen
daar weinig aan. Alles lijkt afgeleid van een zeer beperkt aantal complexe basisakkoorden. Hoewel van
de instrumentalisten het uiterste aan ritmische precisie en van de zangers extreem stembereik wordt
gevraagd, ontwikkelt het geheel zich nauwelijks. Alleen in sommige instrumentale tussenspelen en in de
slot-acte, tijdens Jiang Qings berechting, komt er wat leven in de brouwerij.
Tarenskeen streeft met zijn hoekige declamaties weliswaar een goede verstaanbaarheid na, maar
ontneemt de zangers tegelijkertijd vrijwel iedere expressiemogelijkheid. Desondanks levert Anne-Marie
Dur een uitstekende prestatie als Jiang Qing. en weet Rhonda Liss een overtuigende Garbo op het toneel
te zetten. Ook de andere zangers kan het falen van de voorstelling moeilijk worden verweten.
Voor de komende jaren heeft de Lyrische Komedie nog vele plannen, waaronder opera's van Paisiello,
Britten en Strawinsky. Subsidie-aanvragen zijn ingediend voor projecten met nieuwe muziek van
Burckhardt Söll, Elmer Schönberger en Tristan Keuris. Een remake van Blauwe Appel
zou in dat lijstje niet misstaan.
© Frits van der Waa 2006