Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 29 januari 1985, Kunst, recensie

Werk uit middenperiode Schat overtuigt

Het Brabants orkest: Peter Schat-project. Kamermuziekprogramma: Polonaise, Septet, Canto General. Uitvoerenden: Musici van het Brabants Orkest o.l.v. Jo van den Booren. Solisten: Anne Haenen, mezzo-sopraan; Robert Szreder, viool; Peter Zimmermann, piano. Plaats: Stadsschouwburg, Tilburg. Herhaling: Breda, 30 januari: 's Hertogenbosch, 3 februari.

In de stortvloed van componistenverjaardagen die ons dit jaar overspoelt, is deze week Peter Schat aan de beurt – zij het vier maanden te vroeg. In Utrecht, Schats geboortestad, is men beter op de hoogte: daar zullen de plechtigheden pas begin juni plaatsvinden.

Peter Schat heeft niet alleen het geluk 250 jaar jonger te zijn dan Bach en Händel: ook heeft zijn zoeken naar een "historisch compromis" hem juist tegen zijn vijftigste tot een muzikaal idioom gebracht dat een breder publiek weet aan te spreken. Zo is zijn Tweede Symfonie in de loop van één week maar liefst acht keer te horen: na twee uitvoeringen in het afgelopen weekeinde brengt het Concertgebouworkest het stuk nogmaals op woensdag en donderdag. Daarnaast staat deze symfonie ook bij het Brabants Orkest vier avonden achtereen op de lessenaars, samen met de Serenade voor strijkers en de cantate Het Vijfde Seizoen. Met het aantrekken van dirigent Ernest Bour en mezzo-sopraan Lucia Meeuwsen (die vrijwel al Schats vocale werk in première heeft gebracht) heeft het orkest zich daarbij van kundige medewerking verzekerd.

Turbulent

In een speciaal Peter Schat-project belicht het Brabants Orkest niet alleen het symfonisch werk, maar ook de kamermuziek van de verjarende componist. Met in totaal negen van de twee en dertig opusnummers wordt zo een redelijk volledig beeld van Schats ontwikkeling gegeven. Een ontwikkeling die zich, zoals bij veel componisten, nu al in drie periodes laat verdelen: zijn leertijd, waarin een wat schoolse seriële stijl overheerst, werd in de jaren zestig gevolgd door een turbulente periode van experiment en vernieuwing. In de derde fase is Schat veel van zijn wilde haren kwijtgeraakt: zijn jongste stukken klinken bezadigder en traditioneler dan menigeen voor mogelijk had gehouden.

Het is jammer dat Schat met zijn voortdurende hang naar publiciteit het zicht op zijn eigen werk belemmert. De validiteit van zijn met veel aplomb geponeerde Toonklok-theorie is twijfelachtig, maar staat in feite los van de haast negentiende-eeuwse esthetiek die in zijn recente muziek te beluisteren is. Het is de vorm, niet de inhoud, die het beeld bepaalt. Vooralsnog lijkt Schat in zijn middenperiode de meest vitale resultaten geboekt te hebben, met als climax Canto general (1974) voor sopraan, viool en piano, naar eigen zeggen zijn "proefschrift", waarin zijn nieuwe techniek voor het eerst haar beslag krijgt.

Dit werk is dan ook het zwaartepunt in het kamermuziekprogramma van het Brabants Orkest, waarvan zondag een gedeelte als koffieconcert werd uitgevoerd. Daarbij valt vooral het strakke, ingetogen spel van violist Robert Szreder op. De vocale partij wordt door Anne Haenen gedreven en technisch bekwaam vormgegeven, al beneemt haar vibrato een enkele maal het zicht op Schats afgewogen toonconstructies. De teruggehouden, stille passages komen in deze uitvoering goed tot hun recht, maar als de spanning stijgt bereiken de musici wat al te snel hun maximum aan dynamiek, waardoor de muziek in voortdurende intensiteit lijkt te blijven steken. Toch maakt Canto general in al zijn abstractie iets los bij de luisteraar. Een imponerend stuk, waarnaast zowel het seriële Septet uit 1957 als de neo-romantische Polonaise uit 1981 vervallen tot aan elkaar geregen noten.


© Frits van der Waa 2006