Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 26 februari 1985, Kunst, recensie

Drum-vakmanschap Bruford subtiel in C-serie

Serie C. Programma: Chavez, Xenakis, Yun, Bruford, Wiener. Uitvoerenden: Nieuwe Slagwerkgroep Amsterdam, Nederlands Kamerkoor. Dirigenten: Niels Le Large, Jan Pustjens, Huub Kerstens. Solisten: Johan Faber, Bill Bruford. Plaats: Concertgebouw, Amsterdam.

Bij de C-serie vormen gastoptredens vanouds de krenten in de pap. Het Concertgebouworkest heeft deze keer het podium afgestaan aan de Nieuwe Slagwerkgroep Amsterdam. Zo'n ensemble is altijd goed voor een gevarieerd concert, en in dit geval bood de medewerking van popdrummer Bill Bruford (bekend van onder andere Yes en King Crimson) nog eens een extra waarborg. "Een nogal riskant experiment" stelt het Concertgebouworkest. Op welke risico's daarmee gedoeld wordt is niet erg duidelijk. Een beetje leven in de brouwerij kan – zeker bij de C-serie – geen kwaad. Er was zelfs meer publiek dan gewoonlijk.

Brufords aandeel bleef beperkt tot het tweede deel van het programma, aangeduid als het Zwarte Gat, waarmee het braakliggend terrein tussen pop en "serieuze" avant-garde bedoeld is.

In het speciaal voor Bruford en de Nieuwe Slagwerkgroep geschreven Go between van Ruud Wiener, een lid van het ensemble, werd dat grensgebied verkend. Het is een speels stuk geworden, dat met zijn telkens naar een climax toewerkende fragmenten de zinnen streelt en opwindt; toch heeft het eigenlijk erg weinig inhoud. Wiener blijkt een handige Steve Reich-epigoon, maar hij ontbeert diens visie op grotere structuren. Zijn op zichzelf leuke idee om maar meteen het orgel van de Grote Zaal te gebruiken leidt in combinatie met een nogal gelikte instrumentatie van "mallet"-instrumenten (xylofoons, vibrafoons en dergelijke) tot minimal music à la crème, die eigenlijk alleen door de bijdrage van Bill Bruford spanning meekrijgt.

Serieus

Bruford is een eersteklas-drummer, die de meest tegendraadse ritmes simultaan weet te realiseren. Hij doet dat zo beheerst en bescheiden dat zijn vakmanschap nauwelijks opvalt. Zelfs in Go between neemt zijn grotendeels geïmproviseerde spel maar heel af en toe de overhand.

Met Beelzebub, een kort stuk van Bruford zelf, werd duidelijk gemaakt dat popmuziek het wel degelijk verdient om als kunstvorm serieus genomen te worden. Zo'n titel is ongetwijfeld koren op de molen van de lieden die menen dat er satanse boodschappen in popmuziek verpakt zitten, maar in deze vitale muziek met zijn elkaar overspoelende ritmische lagen leek de moeilijkheidsgraad het enige duivelse element. De geluidsbalans vormde een probleem: xylofoons en vibrafoons bleken niet steeds opgewassen tegen het drumstel met zijn snaartrommels en bekkens.

Aztekenmuziek

Naast dit experiment werden vier stukken gepresenteerd waarin historische en niet-westerse invloeden een rol spelen: Xochipilli van de Mexicaan Carlos Chavez, een reconstructie van de Aztekenmuziek, was wat aandoenlijk met een toch wel erg westerse driedeligheid. Even innemend was zijn werkstuk Tambuco, een abstract bouwsel van onregelmatige ritmes: Muziek met veel kleureffecten en haast komische contrastwerkingen, maar iets te cerebraal om spannend te zijn.

Dan was de imponerende krachtsinspanning van Johan Faber in Xenakis' Psappha heel wat pakkender. Xenakis heeft zich in dit solo-stuk gebaseerd op het poëtische metrum van de gedichten van Sappho, maar in de puur lichamelijke energiegolven van het eindresultaat is dat niet terug te horen. Binnen regelmatige pulsbewegingen wordt door een voortdurende wisseling van accenten een buitengewoon ingewikkelde, ritmische meerstemmigheid bereikt.

Het gemoed werd in rustiger vaarwater gebracht, met de verstilde klanken van Isang Yuns Ein Schmetterlingstraum. Het slagwerk vervult een ondergeschikte rol in deze synthese van westerse compositietechniek en oosters stemgebruik; waarin het Nederlands Kamerkoor met subtiele glijtonen en enkele zeer oosterse spreekeffecten opnieuw zijn veelzijdigheid bewees.


© Frits van der Waa 2006