de Volkskrant van 4 maart 1985, Kunst, recensie
Een pittig stuk muziek van de reservebank
Het Concertgebouworkest. Programma: Mozart: Symfonie in G, KV 318. Concertaria's KV 578 en 383; Brahms:
Ein deutsches Requiem. Solisten: Sheri Greenawald, John Shirley-Quirk. Koor: Koor van het
Concertgebouworkest. Dirigent: Jan Krenz. Plaats: Concertgebouw, Amsterdam. Herhaling: Amsterdam, 6 en
7 maart; Den Haag. 9 maart.
De slagvaardigheid waarmee concertorganisaties de diverse ongesteldheden van hun musici opvangen doet
vermoeden dat er ergens in Nederland een permanente reservebank met solisten en dirigenten staat. Het
Concertgebouworkest althans heeft op het laatste nippertje een dubbele tegenslag het hoofd geboden:
zowel dirigent Bernard Haitink als sopraan Lucia Popp moesten verstek laten gaan bij de vijf
uitvoeringen van Brahms' Ein Deutsches Requiem. De twee zieken worden nu vervangen door de Pool
Jan Krenz en door de Amerikaanse sopraan Sheri Greenawald.
De 59-jarige Krenz verzorgde in Nederland al directies bij het Amsterdams Philharmonisch en
orkesten van de NOS. Zijn eerste kennismaking met het Concertgebouworkest gaat hem goed af. Het
Requiem behoort kennelijk tot zijn vaste repertoire een partituur heeft hij er niet bij
nodig , waardoor hij zijn volle aandacht op de musici kan richten. Een zeker gebrek aan nuance,
keerzijde van deze routineuze aanpak, kan hem onder deze omstandigheden nauwelijks aangewreven worden.
Het Koor van het Concertgebouworkest vervult de hoofdrol in Brahms' breed opgezette opus. In de de
vier jaar van zijn bestaan heeft het koor een behoorlijk niveau bereikt, maar een evenwichtig ensemble
kan het nog niet genoemd worden. Alleen al het numerieke overwicht van de vrouwenstemmen geeft een wat
merkwaardig klankbeeId. Vooral de tenorengroep is onderbezet, wat men poogt te compenseren door hard,
soms blatend zingen. Daarnaast is, zowel bij bassen en tenoren, menige ritmische onzekerheid te
bespeuren. De dames van het koor zijn eensgezinder, ofschoon de sopranen hier en daar griezelig en wat
bleekjes tegen de toon aan zitten. Het zijn overigens problemen die in de meeste amateurkoren
voorkomen, evenals de "bons" die de laatste noot van de zin hier en daar meekrijgt.
Het aandeel van de solisten is bescheiden. Bariton John Shirley-Quirk wekt in zijn twee solo's de
indruk dat hij zijn beste tijd gehad heeft: een fraaie, maar afgeleefde stem, die sterk afsteekt tegen
het buigzame, karaktervolle geluid van Sheri Greenawald. Greenawald was afgelopen maand al te horen in
Strawinsky's The Rake's Progress en werkt eind maart opnieuw samen met het Concertgebouworkest
in Bachs Mattheus-passie. Ze is vooral bekend als operazangeres, en geeft haar korte solo dan ook een
dramatisch getinte interpretatie. In het voorprogramma zingt Greenawald, eveens met veel aandacht voor
de tekst, twee concertaria's van Mozart. Haar kirrend vibrato, in Brahms' romantische idioom geenszins
misplaatst, is hier nogal storend. Bovendien past ze haar volume slecht aan bij de spaarzame
orkestbezetting. Dan is Mozarts KV 318, een minder bekend, maar interessant symfonietje, heel
wat leuker. Krenz maakt er een pittig stuk muziek van.
© Frits van der Waa 2006