Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 21 oktober 1985, Kunst, recensie

ORATORIUM LISZT BIJ ROTTERDAMS PHILHARMONISCH ORKEST

Onderdompeling in religieus gevoel

Rotterdams Philharmonisch Orkest: Christus, oratorium van Liszt. Solisten: Benita Valente, Marjana Lipovsek, Peter Lindroos, Tom Krause. Koor: Slowaaks Philharmonisch Koor. Plaats: De Doelen, Rotterdam.

Herontdekken; opnieuw belichten. Het zijn sleutelwoorden van de jaren tachtig, die het concertleven een stuk avontuurlijker maken.

Voor op nieuwe gezichtspunten beluste programmasamenstellers is het veelzijdige en controversiële oeuvre van Franz Liszt een dankbaar gegeven. Liszt, die in de 75 jaar van zijn leven een diepgaande metamorfose doormaakte, werd door zijn tijdgenoten bewonderd, maar verkeerd begrepen. Hij lag voortdurend in de voorhoede, in zijn jeugd met diabolische pianowerken, in zijn ouderdom met ingekeerde, raadselachtige composities, waarin hij vooruitliep op de muziek van de twintigste eeuw.

Het Rotterdams Philharmonisch Orkest legde deze week de laatste hand aan zijn in 1983 begonnen Liszt-project. Na de Faust-symfonie, die onlangs bij Erato op de plaat verscheen en de Dante-symfonie, die omstreeks januari wordt uitgebracht, wordt het oratorium Christus het derde paneel in een drieluik van grote werken voor koor en orkest. Anders dan voorheen werd van dit concert een live-registratie gemaakt. Het werk vergt een zo grote personele bezetting, dat voor een studio-opname de middelen ontbraken.

Hemel en hel zijn de polen waartussen de muziek van Liszt zich afspeelt. Maar in Christus, Liszts persoonlijke visie op het leven en lijden van de Christus-figuur, is vrijwel uitsluitend het serene aspect vertegenwoordigd. Een veertiental teksten uit Bijbel en liturgie dienen als raamwerk voor een kolossaal werkstuk van twee en een half uur lang, waarin thema's uit het Gregoriaans, titanische ontladingen, en rapsodische tekstuitbeeldingen elkaar ergens op het kruispunt tussen Beethoven en Mahler ontmoeten.

In weerwil van de bij deze uitvoering aangebrachte coupures is zo'n immense onderdompeling in religieuze gevoelens wat moeilijk te doorstaan. Maar dat deed niets af aan de schitterende prestaties van het orkest, de gepassioneerd dirigerende James Conlon, en het honderdkoppige Slowaaks Philharmonisch Koor uit Bratislava. Dichter bij huis is een koor met een dergelijke afgewogen, intense klank kennelijk niet voorhanden.

De vocale solisten zijn door Liszt nogal karig bedeeld. Gelukkig maar, want van dit heterogeen gezelschap ging weinig bekoring uit. Een geforceerd brallende tenor, een sterke, warm klinkende alt, een "lyrische" sopraan en een wat moeizaam op gang komende bas. Vooral in de kwartetten was goed hoorbaar dat de zangers hun best deden om – individueel – zo mooi mogelijk te zingen, maar er samen geen snars van terecht brachten. Mogelijk speelde ook slaapgebrek een rol: na een als "een groot succes" omschreven uitvoering in Lyon, daags tevoren, had een vluchtleidersstaking het voltallige gezelschap gedwongen tot een thuisreis vol omwegen.

Toch vormden de breed uitgesponnen klaagzangen en triomfantelijke jubeltonen van deze uitvoering een fraaie tegenhanger van de onderhuidse hunkering die Conlon en zijn orkest op hun Faust-grammofoonplaat laten horen. Of het eerste Rotterdamse concert een bruikbare opname heeft opgeleverd lijkt me dubieus: het publiek nam een voorbeeldige stilte in acht, maar in de Doelenzaa1 hing een duidelijk hoorbare bromtoon (airconditioning?), terwijl het horloge van een der concertgangers elk uur een paar elektronische bliepjes liet horen. Volgende keer een metaaldetector bij de ingang: dat lijkt me de enige oplossing.


© Frits van der Waa 2006