Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 3 februari 1986, Kunst, recensie

MUZIEKSERIE RESIDENTIE ORKEST BETER VAN OPZET DAN C-SERIE CONCERTGEBOUW

Muziek van Benjamin (25) niet echt nieuw

Serie C: Knussen, Benjamin, Davies. Orkest: Radio Filharmonisch Orkest. Soliste: Teresa Cahill. Dirigent: Ronald Zollman. Plaats: Concertgebouw, Amsterdam.
Residentie Orkest: Stravinsky, Laman, Benjamin, Dutilleux. Solisten: Jard van Nes, Godfried Hoogeveen. Dirigent: Friedemann Layer. Plaats: Koninklijk Conservatorium, Den Haag.

Ontdek het verschil... werft de folder. Daaronder twee foto's: het Concertgebouworkest in een lege, en in een stampvolle zaal. C-serie 85/86? luidt het bijschrift bij de tweede prent. Goed dat het vraagteken erbij gezet is. Want al is de moderne orkestserie van zondag naar donderdag verschoven, meer publiek dan vroeger komt er niet.

De oorzaken zijn moeilijk aan te geven. Het C-serie-aanbod oogt rooskleuriger dan in voorgaande seizoenen, dus daar ligt het niet aan. Misschien is het een fundamentele dufheid bij het Concertgebouw-publiek, misschien ook de laat op gang gekomen publiciteit, of de narigheid van eerst wel beloofde maar uiteindelijk weer afgevoerde stukken. Voorbeeld daarvan is de Zevende Symfonie van Hans Werner Henze, geprogrammeerd voor 27 februari, maar na bezwaren vanuit het orkest vervangen door Mausoleum van Louis Andriessen. Of het niet afgekomen opdrachtwerk van Luciano Berio, dat op 3 april uitgevoerd had moeten worden. Dat gat wordt nu gedicht met zijn Folk Songs en Requies.

Het kan ook zijn dat het Concertgebouworkest zich te zeer fixeert op het orkestrepertoire en op grote namen, waardoor de serie met al zijn variëteit een zekere kleurloosheid aankleeft. In de eigentijdse muziek komen nieuwe impulsen dikwijls uit de marges, waarin de minder grote componisten en de minder grote ensembles opereren.

De Keuze-serie van het Residentie Orkest is heel anders samengesteld: ze bevat minder geruchtmakende en bijzondere premières, maar er komt zowel orkest- als kamermuziek aan bod. En naast nieuwe, onbekende stukken, ook werken die hun kwaliteit bewezen hebben. Dat gebied strekt zich uit van Stravinsky's Le chant du rossignol tot Reinbert de Leeuw's Abschied. De Haagse K-serie heeft daardoor een wat rommelig karakter, maar zo'n ruimhartige benadering doet het twintigste-eeuws repertoire waarschijnlijk beter in het bewustzijn van het publiek wortelen. Bovendien is het een slimme zet bij alle 'klassieke' abonnementen één gratis concert uit deze serie aan te bieden.

Vroegrijp

Ondanks alle verschillen vallen er ook overeenkomsten te signaleren tussen residentie en hoofdstad, met als meest opvallende de eensgezinde aandacht voor de vroegrijpe Engelse componist George Benjamin (25). Binnen één maand worden hier maar liefst drie werken van hem uitgevoerd. Het Radio Filharmonisch Orkest bracht bij een gastoptreden in Amsterdam A mind of winter voor sopraan en klein orkest. Daags daarop voerde het Residentie Orkest zijn Ringed by the flat horizon uit, en op 27 februari volgt het Concertgebouworkest nog eens met At first light.

Benjamin studeerde onder andere bij Olivier Messiaen. Zijn muziek toont vooral in de voluptueuze klankschoonheid veel verwantschap met die van de Franse meester, maar er spreekt toch een heel andere persoonlijkheid uit. De drie genoemde werken zijn alle gebaseerd op natuurindrukken, dikwijls aangevuld met beelden uit poëzie en schilderkunst. Zo is zijn orkestwerk Ringed by the flat horizon, waarmee hij in 1980 zijn eerste grote succes boekte, geïnspireerd op een foto van een onweersbui boven een Mexicaanse woestijn.

Bij het Residentie Orkest bevatte de depressie ook enkele niet door de componist voorgeschreven storingen in de vorm van ongelijke inzetten, maar het stuk is daar wel tegen bestand. Het Radio Filharmonisch Orkest en sopraan Teresa Cahill brachten daarentegen een subtiele, uitgebalanceerde uitvoering van de korte sfeerschets A mind of winter, waarin een gedicht van Wallace Stevens uitgangspunt is voor een in klank beschreven sneeuwlandschap.

Niet echt nieuw

Benjamin's muziek is ontegenzeggelijk knap in elkaar gezet en bovendien toegankelijk voor een breed publiek, door de programmatische inhoud en de gewiekste manier waarop hij het orkest behandelt. Dwarrelende klanken, onheilspellend gerommel, ragfijne, dikwijls metalige kleuren en gelukkig nog zoveel substantie dat de muziek geregeld uitstijgt boven het puur beschrijvende. Maar echt nieuw is het niet, en het opgelegde buitenmuzikale beeld blijkt het luisteren behoorlijk in de weg te zitten. Na het lezen van Benjamin's programmatoelichting kan de luisteraar zijn eigen muzikale fantasie niet meer ontplooien. Het is de vraag of de rapsodische opzet van deze klankgedichten overeind blijft zonder dat door de componist aangereikte handvat.

Dan is de half-abstracte beeldspraak van de Schotse componist Oliver Knussen me liever. Knussen is acht jaar ouder dan Benjamin, maar was er al haast even vroeg bij: in 1975 schreef hij zijn opus 13, Ophelia dances, voor negen instrumenten. Het stuk is al een paar keer uitgevoerd in Nederland. Hij gebruikt eveneens Frans aandoende, lichte klanken, maar zijn muziek is veel minder eenduidig. Het is een serie spirituele arabesken, opgebouwd uit een steeds bewegend lijnenspel, "ijlhoofdig en lichtzinnig, tot het punt waar lachen overgaat in huilen", aldus de componist.

Ook van Knussen is te zijner tijd meer muziek te horen. Omstreeks Kerstmis brengt de Nederlandse Opera Stichting samen met het ASKO-Ensemble een serie opvoeringen van zijn kinder-opera Max en de Maximonsters, ofwel Where the wild things are, naar het prentenboek van Maurice Sendak.

Heel vervelend

De Derde Symfonie van Peter Maxwell Davies vormde de hoofdmoot van dit Britse programma. En ook hier weer hetzelfde verhaal: op 13 februari komt het Residentie Orkest met een ander stuk van Davies, Antechrist voor kamer-ensemble. Hopelijk is dat van betere kwaliteit dan het monstrueuze product waarmee hij de afgelopen week vijftig minuten lang het Concertgebouwpubliek verveelde.

Om in 1985 een symfonie te schrijven, en dan nog wel zo'n lange, moet je wel iets te vertellen hebben. Dat heeft Davies niet. Zijn muziek heeft even weinig profiel als een opgespoten stuk bouwgrond. Meerstemmig schrijven kan hij zeker: het stuk heeft een imposante veelheid aan tegenstemmen, maar raakt daardoor volkomen dichtgeslibd. De paar aardige aanzetten worden prompt overspoeld door een massa duimelige harmonieën, die zich door alle vier delen voortzet. De twee scherzi in het midden zijn al even taai als de buitendelen. Het Radio Filharmonisch Orkest werkte zich manmoedig door de broddelige noten heen.

Trekpleister bij het Residentie Orkest was sopraan Jard van Nes die een voortreffelijke vertolking gaf van Wim Laman's Baudelaire-toonzetting Fleurs du mal. Het was lekker vol in de Haagse Schönbergzaal maar voor argeloze belangstellenden was het misschien een teleurstellende ervaring: Laman's werk fascineert door de grote rijkdom aan ideeën, samengebald in een weloverwogen betoog, maar het is zo zwaar georkestreerd, dat zelfs Jard van Nes er niet tegen op kon en met zaalversterking ondersteund moest worden.

Henri Dutilleux gebruikt in zijn celloconcert Tout un monde lointain... cita~ ten van Baudelaire als motto. Het Residentie Orkest was, evenals in Stravinsky's Rossignol, goed op dreef. Godfried Hoogeveen schitterde in de oorspronkelijk voor Rostropovitsj geschreven solopartij, die met zijn extreem virtuoos vertoon wel enigszins afbreuk doet aan het doorwrochte karakter van de compositie.


© Frits van der Waa 2006