Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 24 februari 1986, Kunst, recensie

Limburgse Don Giovanni overtreft boertige Figaro van Operastichting

Nederlandse Operastichting: Le nozze di Figaro. Solisten: David Pittman-Jennings, Juliana Gondek, Sylvia McNair e.a. Dirigent: Hartmut Haenchen. Regie: Rhoda Levine. Plaats: Stadsschouwburg, Utrecht. Herhalingen: t/m 19/03
Limburgs Symphonie Orkest: Don Giovanni. Solisten: Albert Dohmen, Tom Haenen, Maria Moll, Hein Meens, e.a. Dirigent: Ed Spanjaard. Regie: Monique Wagemakers. Plaats: Stadsschouwburg, Sittard. Herhalingen: t/m 4/03

Twee Mozart-opera's tegelijk: voor Nederlandse begrippen een hele luxe. Zeker als het gaat om Le nozze di Figaro en Don Giovanni, vlekkeloze vruchten die in 1785 en 1787 voortkwamen uit Mozarts samenwerking met librettist Lorenzo da Ponte. De lotgevallen van Don Giovanni zijn te zien bij het Limburgs Symphonie Orkest, dat met zijn jaarlijkse operaproduktie door Limburg trekt. De Operastichting brengt de verwikkelingen rondom Figaro's trouwpartij, niet in de bekende regie van Götz Friedrich maar in een "nieuwe" enscenering die eerder te zien was bij Opera Forum. Het is vermoedelijk de laatste bijdrage van de regisseuse Rhoda Levine. In de operaplannen van de nieuwe intendant Van Vlijmen komt ze niet meer voor.

Het bijzondere aan Figaro en Don Giovanni is de psychologische diepgang, in een volmaakt uitgebalanceerde vermenging van humor en ernst – twee grootheden die in de opera van die tijd (en later vaak ook) strikt gescheiden waren. Perfect muziektheater. Nu nog perfecte uitvoeringen. Don Giovanni van het Limburgs Symphonie Orkest komt aardig in de buurt, maar bij de Operastichting zijn de subtielere aspecten van de Figaro daarentegen grotendeels onder tafel gewerkt in Levine's overdreven boertige enscenering.

Naar verluidt heeft Hartmut Haenchen, de aanstaande chef-dirigent van het Nederlands Philharmonisch Orkest, er nog wat aan gesleuteld, maar veel heeft het niet geholpen; al heeft het kennelijk wel veel repetitietijd gekost. Tijdens de Utrechtse première werd de eerste akte ontsierd door conflicten over het tempo tussen de dirigent in de bak en de solisten op het podium. Pas in de drie volgende aktes wist Haenchen, nadrukkelijk mee-articulerend, het contact te herstellen. Haenchens (eerste) samenwerking met het orkest verloopt voorspoediger. Dit blijkt uit het spitse, luchtige musiceren van het ensemble – in feite de kern van het oude Nederlands Kamer Orkest, dat binnen de nieuwe fusie (met het voormalige USO en het Amsterdams Philharmonisch) weer een zekere autonomie gaat krijgen.

De Operastichting heeft het solistengezelschap voor deze Figaro niet zonder gevoel voor type-casting samengesteld. Opmerkelijk is het geluid van Sylvia McNair (Susanna), geen grote stem, maar heel lieflijk en beheerst. Leena Kiilunen is een sterke Cherubino en de enige die nog enige werkelijke diepgang aan haar rol weet te geven. De andere figuren, waaronder vooral de in deze voorstelling wel zeer handtastelijke graaf Almaviva (David Pittman-Jennings), blijven onrustig over het toneel dribbelende typetjes.

Ronduit ergerlijk is de manier waarop het "lagere volk" wordt gedegradeerd tot een stelletje bekketrekkende inboorlingen. Hiermee slaat Levine de plank volkomen mis. Als Figaro een boodschap heeft, is het dat de hoge heren geen haar beter zijn dan hun dienaren.

John Conklin ontwierp voor Forum destijds een handzaam reisdecor, opgebouwd uit zuilen en beschilderde schermen. Ze staan in elke akte weer in een andere (wan)orde opgesteld en geven de voorstelling een blauwgroene aquariumsfeer. Zo is aan deze Figaro weinig meer te beleven dan wat muziekgenot, plus een restant van de lol die Mozart en Da Ponte er twee eeuwen geleden al in gestopt hebben.

In de Limburgse Don Giovanni is, ondanks de bescheiden middelen, heel wat meer bereikt. Knap werk, zeker voor een organisatie die zich niet dagelijks met opera bezighoudt. Al heeft het Limburgs Symphonie Orkest met vallen en opstaan een zekere ervaring opgebouwd, sinds het een jaar of tien terug de taak op zich nam de opera-nood van de misdeelde provincie te lenigen. De aankleding is spaarzaam, maar suggestief, ook door de geraffineerde belichting. Een eigen atelier heeft het LSO natuurlijk niet. Daarom zijn de decors en kostuums geleend bij de Nederlandse Opera Stichting. Dat levert meermaals sterke déjà-vu-effecten op, waarmee ook wordt aangetoond hoezeer een decor de regie in een bepaalde richting dwingt.

Het is een krachtige voorstelling met hier en daar zwakke plekken. Aan het LSO ligt het niet: dat zet onder leiding van Ed Spanjaard zijn beste beentje voor. De Engelse sopraan Maria Moll zingt prachtig, maar is niet volkomen opgewassen tegen de veeleisende partij van Donna Anna, terwijl haar landgenote Christine Botes (Donna Elvira) zowel zingend als acterend een nogal mechanische, levenloze indruk maakt. Turid Karlsen verleent de (wat makkelijker) rol van Zerlina een bijzondere charme. De mannenrollen zijn goed bezet: Hein Meens is schitterend als de schijnbaar dappere Don Ottavio, Tom Haenen zingt een sterke Leporello-partij, en de Duitse bariton Albert Dohmen vertolkt de titelrol met grote zekerheid.

Hoewel de balscène, waarin drie verschillende dansen door elkaar lopen, heel rommelig is, verraadt de regie van Monique Wagemakers (die ervaring opdeed als regie-assistent bij de Operastichting) haar achtergrond als choreografe.

Het lijkt op meten met twee maten; maar als de Nederlandse Operastichting Don Giovanni's hellevaart hult in koolzuurdampen is er aanleiding daarover te schamperen. Bij het LSO mág het, niet zozeer omdat het roeit met de riemen die het heeft, maar omdat het beter klopt met de rest van de voorstelling. En dan dat stuk. Kon die radeloos voortdenderende opera maar altijd doorgaan.


© Frits van der Waa 2006