de Volkskrant van 6 maart 1986, Kunst, recensie
Tijd onbarmhartig voor componist Rubinstein
Concert: Rubinstein-programma. Door: Marius van Paassen. In: Muziekcentrum Vredenburg, Utrecht.
Herhaling: Amsterdam (5 april), Krimpen a/d IJssel (13 april).
De zeef van de tijd is een instrument met gebreken. Voor componisten als Bach, Ives en Satie kwam de
grote roem pas jaren na hun dood. Vaker nog gaat het andersom, getuige de vele eens befaamde musici van
wie echter nu nooit meer een noot wordt gespeeld.
Het is een goede, nog vrij jonge gewoonte zulke muziek van tijd tot tijd eens tegen het licht te
houden. Zo heeft pianist Marius van Paassen zich nu ontfermd over de muziek van Anton Rubinstein
(1829-1894), niet te verwarren met de in 1982 overleden Artur Rubinstein (geen familie) .
Rubinstein was een van de meest gevierde pianisten van zijn tijd. Temidden van zijn componerende
landgenoten, chauvinistisch en grotendeels autodidact, was hij een omstreden figuur, met zijn
kosmopolitische instelling en zijn harde kritiek op het "amateurisme". Toch oefende hij een grote
invloed uit op het muziekleven van zijn land.
Naast zijn carrière als concertpianist vond hij ook nog tijd om in het toenmalige
St.Petersburg een conservatorium op te richten en een omvangrijk oeuvre bij elkaar te componeren:
liederen, piano-, kamer- en orkestmuziek, twintig opera's, bij elkaar 119 opusnummers, allemaal vergeten nu.
Uit de drie door Van Paassen gekozen stukken komt vooral naar voren dat Rubinstein meer in zijn mars
had als virtuoos dan als componist. Zijn werk wemelt van welluidend murmelende tussenstemmetjes en
flitsende arpeggio's. Van Paassen is geen pianist van het kaliber-Rubinstein. Het is merkbaar hard
werken, en zijn precisie wisselt enigszins. Maar hij beschikt over een goede techniek en weet de
notenvloed een duidelijk reliëf mee te geven. Vooral de zuiver pianistische overmoed van Le
Bal, op.14, gaat hem goed af. Overigens is dit vroege werkstuk een luchthartige potpourri, die
grenst aan muzikale kitsch.
Ook in het ernstiger werk, zoals de Sonate op.100 en de Zes preludes op.24, blijkt
Rubinstein een componist van de korte afstand. Het klinkt allemaal lekker, er zijn leuke ritmische
vondsten en spannende harmonische verschuivingen. Overtuigende composities zijn het niet. De majestueuze
thema's van de Sonate blijven hangen in loos vuurwerk, en de Preludes vormen een
wisselvallige cyclus. Eén of twee daarvan zijn de moeite waard en zouden afzonderlijk goed tot
hun recht kunnen komen.
Marius van Paassen wil met zijn programma vraagtekens plaatsen bij de darwinistische
selectiemechanismen van de muziekpraktijk. Die blijken in het geval van Rubinstein toch wel gewerkt te
hebben.
© Frits van der Waa 2006