de Volkskrant van 24 maart 1986, Kunst, recensie
Skrjabin-project ware slijtageslag
DEN HAAG - Met een fors bezet programma heeft het Residentie Orkest dit weekeinde zijn project Vanuit
Alexander Skrjabin afgerond. Het project telde tweemaal vier concerten, waarin de Russische componist
met voorlopers, tijdgenoten en navolgers het middelpunt was van een omvangrijke muzikale kluwen. Draden
uit verleden en toekomst krioelden dooreen.
De programma's worden vanaf 9 april op vier achtereenvolgende woensdagen door de AVRO uitgezonden.
Van de vele componisten die rond de eeuwwisseling de fundamenten van het muzikale stelsel deden
schudden was Alexander Skrjabin een van de buitennissigste en zeker niet de minst succesvolle.
Hij evolueerde op eigen houtje en in hoog tempo naar een ondogmatische stijl, waarin de zwaartekracht
van de tonaliteit steeds verder te zoeken is, en waarin melodieën en harmonieën tenslotte het
kleurrijk produkt zijn van één visionair synthetisch akkoord.
Skrjabin dichtte zichzelf en zijn muziek een Messiaanse uitstraling toe. "De golf van mijn Zijn zal
de gehele wereld overspoelen", schreef hij een jaar voor zijn dood.
De muziek van zo'n componist laat geen ruimte voor relativerende gedachten. Zowel het immense
krachtsvertoon van Skrjabins orkestwerken als de vluchtige, vaak microscopische denkbeelden in zijn
pianomuziek eisen van de luisteraar een deemoedige bereidheid zich in een roes te laten meesleuren. Er
is niets humoristisch of luchthartigs aan.
Het Residentie Orkest belichtte in zijn slotprogramma vooral het eindpunt van Skrjabins ontwikkeling,
die door in 1915 voortijdig werd afgebroken door de dood van de componist. Van zijn beoogde laatste
werk, een megalomaan Mysterium waarin Hemel en Hel, mens en God zouden samenkomen, en dat
opgevoerd zou moeten worden in een tempel aan de voet van de Himalaya, kwam weinig terecht. Alleen
schetsen zijn overgeleverd.
Aan de hand van die schetsen heeft de Russische componist Alexander Njemtin een reconstructie van de
"inleidende handeling" gemaakt. Het blijft (zelden gespeeld) giswerk en niet meer. Ook roept Njemtins
geraffineerde instrumentatie bedenkingen op. Vakkundig gedaan, maar de Skrjabin van de eerdere
symfonieën was als orkestrator minder subtiel dan de Skrjabin die Njemtin naar voren laat komen.
Maar het resultaat, een massale aan- en afgolvende klankenstroom waarin alleen Wagneriaanse
melodieflarden en de romantische gestiek van de pianopartij nog aan de negentiende eeuw herinneren, is
al met al zeer Skrjabinesk. Zowel in dit werk als in de Preludes op.74 en de Negende
pianosonate blonk pianist Frédéric Meinders uit door briljant, gespierd speL
Onmiskenbaar door Skrjabin beïnvloed bleek het Trio van Nikolai Roslavets. Ook het Eerste
vioolconcert van Karol Szymanovski fungeerde als kanttekening bij het beeld van de late Skrjabin,
dat met het Poème de l'Extase uit 1905 van een passende apotheose werd voorzien.
De Skrjabin-programma's hebben, geheel naar de tienjarige Vanuit-traditie, op publiek en musici een
zware wissel getrokken. Dirigent Othmar Mágá scheen tegen het eind van het programma niet
zozeer de extase, maar vooral de uitputting nabij. Het voortdurend koorddansen over Skrjabins
hoogspanningsdraden wilde ook wel eens tot verslapping leiden in uitvoeringen van het omlijstende werk
van andere componisten. Met name Szymanovski's toch al tamelijk langdragige Vioolconcert was
daarvan de dupe, in weerwil van het bevlogen spel van de 20-jarige soliste Joanna Madroskiewicz.
De Vanuit-series waren het geesteskind van de onvermoeibare Piet Veenstra (tot voor kort artistiek
directeur van het Residentie Orkest; hij nam afscheid van zijn laatste project door de cellopartij in
Roslavets' Trio te vertolken). Ze hebben zich in de afgelopen tien jaar meer dan bewezen door
hun boeiende, slim gecomponeerde programma's. Avontuurlijke verbindingen werden gelegd tussen het
romantische en het hedendaagse repertoire.
Het Residentie Orkest gaat nog even op deze lijn door, en daar valt iets voor te zeggen. De kracht
van dergelijke series ligt in de samenballing. Kortere programma's, uitgesmeerd over meer concerten,
zouden die teniet doen.
Een ander chapiter: voor grootschalige projecten, zwaar voor één orkest, lijkt
samenwerking of uitwisseling met andere orkesten een oplossing. De programma's zouden vaker en beter
uitgevoerd kunnen worden; de tijd zou er onderhand rijp voor moeten zijn. Maar kom daar eens om. Dat
het voorbeeld van tien jaar Vanuit-concerten aan de andere Nederlandse orkesten glad voorbij is gegaan
geeft te denken.
© Frits van der Waa 2006