de Volkskrant van 2 juni 1986, Kunst, recensie
Nieuw werk van David Porcelijn weinig bevrijdende ervaring
Residentie Orkest: Mendelssohn, Porcelijn, Van Baaren, de Leeuw. Dirigent: Lucas Vis. Solist:
Theo Bruins. In: Conservatorium Den Haag.
Door het Residentie Orkest als laatste stuk in zijn moderne K-serie Abschied van Reinbert de
Leeuw te laten uitvoeren heeft Piet Veenstra een elegante streep onder zijn loopbaan als artistiek
directeur van het orkest gezet. Dat gaat verder dan alleen de titel impliceert, want met zijn
Symphonische Dichtung für grosses Orchester biedt De Leeuw in feite een kaleidoscopische
muzikale terugblik op de eerste decennia van deze eeuw, de periode die in Veenstra's programma's van de
afgelopen jaren zo'n belangrijke plaats innam. En met zijn smeulende akkoorden, complexe montages en
zijn licht parodistische climax is het stuk geenszins gedateerd, hoewel het inmiddels dertien jaar oud
is.
Het Residentie Orkest liet zich onder leiding van Lucas Vis van zijn beste kant horen in dit
concert, waarin naast Abschied en het fascinerende Pianoconcert van Kees van Baaren nieuw
werk van David Porcelijn en Vladimir Mendelssohn werd uitgevoerd. Ook in het komende seizoen blijft de
combinatie van "gevestigd" en recent werk uit deze eeuw het voornaamste kenmerk van de eigentijdse
serie. In het oog springende onderdelen zijn uitvoeringen van John Adams' Harmonielehre, van
Ives' Holidays-symfonie, en een programma over Muziek en Computer.
Met zijn Symfonisch Requiem luidt David Porcelijn een nieuwe periode in zijn componeren in,
hetgeen hij benadrukt door aan de titel opus 1 toe te voegen. Porcelijn, die overigens al circa
twintig ongenummerde composities op zijn naam heeft, waaronder ook een ander Requiem, in memoriam
Edgar Varèse, kon zich niet langer vinden in zijn oude, door het serialisme bepaalde stijl.
Hij schreef een aantal jaren niets en streeft nu naar "mooie, aansprekende, niet te gecompliceerde
muziek, op een eerlijke manier gerealiseerd." Als het getij verloopt verzet men de bakens.
Porcelijns nieuwe stijl kenmerkt zich vooral door het afwisselen van tonale melodiefragmenten met
massieve orkestrale uitbarstingen. Tegenover fraai geïnstrumenteerde passages staan minder
geslaagde pogingen tot een soort Klangfarbenmelodie, en naast diffuse akkoordblokken zijn er
veel drieklanken in verwerkt, want dat mag immers weer. Hoera.
De latijnse tekst van de dodenmis was de leidraad bij het componeren van dit instrumentale
Requiem (alleen het Amen aan het slot wordt gezongen door de orkestleden zelf, en dat
klinkt natuurlijk van geen kanten). Het blijkt geen garantie voor een boeiende opbouw: het resultaat
klinkt geconstrueerd, is zowel ritmisch als melodisch slapjes, en op den duur gewoon vervelend.
Porcelijn is er dan wel in geslaagd uit de netten van de neo-romantiek te blijven, maar niettemin biedt
dit opus 1 een al even weinig bevrijdende ervaring als zijn vroegere werk.
Van het andere premièrestuk, Vladimir Mendelssohns Histoire Véritable de
l'exécrable Count Dracula, voerde het Trio Kontrasten twee jaar geleden een
kamermuziek-versie uit. Het ongegeneerde effectbejag dat daar al uit sprak wordt in de orkestversie
werkelijk op de spits gedreven: ruimtelijk opgestelde slagwerkers, een wandelende solo-hoboïst,
elektronische klanken, een krankzinnige Weense wals, een maffe boogie, die door allerlei
canontechnieken overgaat in een klankcontinuüm. Een langgerekte zeepbel vol timbres en
vervloeiende klankmassa's, geblazen met veel gevoel voor humor en een grote flair voor instrumentale
kleur. Het is heel onderhoudend en het klinkt prima. Maar het is onmogelijk om dit stuk, met
zijn minimale muzikale substantie, serieus te nemen.
© Frits van der Waa 2006