de Volkskrant van 8 september 1986, Kunst, recensie
Pijper getoetst aan zijn muziek
Rotterdams Philharmonisch Orkest: Pijper-programma. Solisten: Theo Bruins, Anne Haenen. Dirigent:
Roelof van Driesten. In: De Doelen, Rotterdam.
Willem Pijper, die vandaag 92 jaar zou zijn geworden, is nog steeds een componist met omstreden
kwaliteiten. Maar de geluiden die er bijna veertig jaar na zijn dood klinken zijn genuanceerder dan de
absolute verering die hem tijdens zijn leven ten deel viel of de onomwonden verguizing die in de jaren
zestig zijn intree in de Pijper-evaluatie deed.
Gelukkig kan het publiek het oordeel van de deskundigen tegenwoordig weer toetsen aan de muziek zelf.
Pijpers orkestwerken verschijnen in de loop van het volgend jaar op de plaat, uitgevoerd door het
Rotterdams Philharmonisch Orkest. Het project, dat al enige seizoenen loopt, werd vrijdag afgesloten
met een concert, voorafgegaan door een forumdiscussie.
Pijpers faam, verdiend of niet, heeft zich verbreid tot in het buitenland. De Amerikaanse musicoloog
Harrison Ryker hoorde jaren geleden de Derde Symfonie in een radio-uitzending: "Zijn muziek trof me met
de kracht van een enorme elektrische schok", vertelt hij. "Aangename muziek vond ik het niet, het was
angstaanjagend." Maar het bleef hem fascineren. Ryker promoveerde later op Pijpers symfonische muziek,
en is nu voor een half jaar in Nederland om materiaal te verzamelen voor een breder opgezet boek.
Pijper heeft een aantal meesterwerken op zijn naam, daarin is het forum unaniem, maar met
uitzondering van componist Hans Henkemans, die in de jaren dertig les nam bij Pijper, ("ik ben altijd
een vereerder gebleven") geven de leden blijk van reserves. "In veel van zijn werk hoor ik sublieme
momenten, afgewisseld met dingen die ik absoluut smakeloos vind", zegt componist Klaas de Vries, docent
aan het Rotterdamse conservatorium waar Pijper van 1930 tot zijn dood in 1947 de scepter voerde.
Musicoloog en componist Leo Samama signaleert bij Pijper een grote muzikale oprechtheid, maar ook een
verstandelijk element, dat hij soms te ver doorzette. In zijn onlangs verschenen standaardwerk
Zeventig jaar Nederlandse muziek voert Samama Pijper ten tonele als een van de vijf grote
componisten uit de periode 1915-1985, maar bekent in het voorwoord dat het hem meer moeite heeft gekost
dan hij verwachtte om Pijper "erbij te houden".
De stelling dat in Nederland alles altijd vijftig jaar later gebeurt, bevatte in de eerste helft van
deze eeuw wel enige muzikale waarheid. Vergeleken met vele collega's was Pijper zijn tijd zeker vooruit.
Uit de vier in Rotterdam uitgevoerde composities werd duidelijk dat de aantrekkingskracht die zijn werk
destijds uitoefende berust moet hebben op een eigenaardige melange van toentertijd modern klinkende,
maar nu domweg gedateerde stijlelementen (zoals de menigmaal terugkerende Spaanse ritmes, inclusief
tamboerijn), en van werkelijk geniale flitsen. Soms lost die tegenstrijdigheid zichzelf op, zoals in
het vurige Pianoconcert waarvan het scherp gesneden karakter in de vertolking van Theo Bruins
heel goed naar voren komt.
In ander werk, zoals de zeer groot bezette Tweede symfonie, strijdt de meester met de
mislukkeling. De hortende expressie kan in het eerste deel nog opwinding teweeg brengen, maar de
structuur zakt vervolgens geleidelijk ineen onder gemoedelijke deunen en al te dikwijls terugkerende
dansritmes. Zelfs het dramatische slot, met aanzwellend orgel en trompetgeschal, kan de flauwe smaak
niet wegnemen.
Het orkestlied Romance sans paroles is anders dan de titel suggereert wel degelijk gebaseerd
op een tekst, één van Verlaines Ariettes oubliées. Het werd tot 1937
geregeld uitgevoerd door Berthe Seroen, voor wie Pijper het stuk in 1919 schreef, maar raakte daarna in
vergetelheid. Het is een aantrekkelijk stukje muziek, met zwalkende ritmes en zilverige, aan Debussy
ontleende klankkleuren, dat de zangeres gelegenheid geeft al haar expressiekunsten te vertonen. Anne
Haenens voordracht heeft zeker allure, maar mist net dat beetje bravour waar het vooroorlogs getinte
genre om vraagt.
Dirigent Roelof van Driesten bereikte zowel in de sobere Zes adagio's als in de Mahleriaans
bezette Tweede een voortreffelijke balans. Je kon spreken, een enkele onregelmatigheid
daargelaten, van een zorgvuldig, warme pleidooi voor Pijper.
De componist Pijper was "een man die bars en ontoegankelijk leek, maar eigenlijk een warm en klein
hart had", zei Hans Henkemans. Die kenmerken werpen onmiskenbaar ook hun schaduw over Pijpers oeuvre en
maken het, met al zijn bokkige innerlijke tegenstrijdigheden, zijn eigen merkwaardige signatuur en zijn
vitale en zwakke plekken, niet alleen belangwekkend als historisch maar ook als muzikaal-psychologisch
document.
© Frits van der Waa 2006