Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 20 oktober 1986, Kunst, reportage

Chailly redt componistenfeest na uithaal Konrad Boehmer

HAARLEM - Op een verjaarspartijtje waar ook dat lastige buurjongetje dat altijd de glazen ingooit is uitgenodigd komt altijd bonje. In dit geval was het partijtje afgelopen vrijdag, het feestvarken was het 75-jarig Genootschap van Nederlandse Componisten, en dr. Konrad Boehmer speelde de rol van het stoute jongetje.

De feestelijkheden – een symposium over het thema "De relatie Overheid/Componist" en een jubileumconcert – speelden zich af in het Haarlemse Concertgebouw en in het belendende perceel, de St. Bavokerk. Dat laatste was oorspronkelijk niet de bedoeling: het podium van de grote zaal bleek echter al bezet door de plaatselijke Chr. Oratoriumvereniging met Die Jahreszeiten. Ten langen leste werden Die Vögel van Jan Boerman en Tussen twee werelden van Huib Emmer en Gilius van Bergeijk ten uitvoer gebracht in de imponerend galmende Bavo-gewelven.

Bij die gelegenheid werd voor het eerst de dit jaar door het Geneco ingestelde Jan van Gilse-prijs uitgereikt. De eer gold Piet Veenstra, die zich als artistiek directeur van het Residentie Orkest jaren lang verdienstelijk heeft gemaakt voor de Nederlandse muziek.

Het Geneco, de componistenvakbond die in 1911 op initiatief van Jan van Gilse werd opgericht, heeft in zijn 75-jarig bestaan voorspoed en tegenslag gekend. Het speelde een belangrijke rol bij het oprichten van organisaties als het muziekauteursrechtbureau BUMA, het documentatiecentrum Donemus, en – korter geleden – het Fonds voor de Scheppende Toonkunst. Maar ook is het Geneco dikwijls geplaagd door interne strubbelingen, zoals de Notenkrakersactie van 1969, waarbij de vuile was ook voor het concertpubliek zichtbaar en hoorbaar buiten werd gehangen.

Het misnoegen dat het symposium opwekt maakt derhalve in zekere zin deel uit van een traditie. De organisatie van het evenement was in handen van de onlangs onder de vleugels van het Geneco opgerichte Stichting Manifestatie Nederlandse Muziek. De inleiding van de jurist prof. mr. H.ThJ.F. van Maarseveen, die de relatie tussen overheid en componist in juridische termen vatte – hij suggereerde dat door het Fonds voor de Scheppende Toonkunst afgewezen componisten via AROB-procedures hun recht kunnen halen –, raakte in de discussie op de achtergrond naast dat van Boehmer, die op zijn bekende eigenwijze manier de verzen tegen de prikkelen gooide.

Hij signaleerde de in de loop van deze eeuw opgekomen "collectiveringstendenzen", het vormen van componistenorganisaties "die voor het merendeel beogen de aandacht van de overheid af te leiden van de componist als individu en in plaats daarvan te vestigen op de componist als een van de maatschappelijke belangengroepen op middenstandsniveau." En hij schetste "de sporen die de afhankelijkheidsrelatie met de overheid in de psyche van de componist achterlaat".

Boehmers verhandeling was in algemene termen gesteld, maar deed ondubbelzinnig vermoeden dat zijn aanklacht evenzeer de Nederlandse Situatie betrof. Een keus uit de zure appeltjes die hij zijn collega-componisten toewierp:

- "De componist integreert in belangen- of vakorganisaties uiteindelijk slechts om zijn persoonlijke belangen veilig te stellen. Hij moet dus noodgedwongen een hypocriete houding ten aanzien van zijn eigen organisaties aannemen, en daarbinnen zijn persoonlijke belangen altijd camoufleren."

- "Het zou interessant zijn om eens na te gaan in welke mate organisatorische functies die componisten qualitate qua ten aanzien van de overheid hebben vervuld hen uitvoeringen, de duplicatie van partituren, accumulatie van compositieopdrachten of grammofoonplaten hebben opgeleverd, of, wat nog bedenkelijker is, in welke mate zij deze functies hebben aangegrepen om zichzelf een veilige en goed genoteerde plaats in het overheids- of semi-overheidsapparaat te veroveren."

- "Hoe moet een jonge begaafde componist die geen lobby heeft zich voelen wanneer zijn werk door een commissie wordt afgewezen omdat in feite de daarin zittende hebbende componisten-oligarchieën hun eigen leerlingen, hun eigen vriendjes, hun eigen pionnen erdoorheen gedrukt hebben en het geld op is?"

Boehmer besloot met de opmerking dat hij geen enkele zin had een verkapte feestrede te houden: "Als wat ik gezegd heb op dovemansoren stuit is er binnenkort geen enkele reden tot feestvieren meer, althans niet voor een bepaalde groep componisten."

Door de strakke leiding van voorzitter Sytze Smit bleef een al te grote ruzie uit. "Ik ben wel heel droevig geworden van de beide inleidingen", verzuchtte componist Reinbert de Leeuw, componist en voorzitter van het Fonds voor de Scheppende Toonkunst. Hij wees op de "verdachtmakingen en insinuaties" in Boehmers verhaal: "Laat iemand dit soort klimaatverpestende beweringen niet doen op de verjaardag van het componistengenootschap doen – en liever helemaal niet."

Geneco-voorzitter Theo Loevendie was vooral verbaasd om de mening van Boehmer, die hij van iemand met een linkse signatuur niet verwacht had: "Ik zie het individueel belang niet als tegengesteld aan het algemeen belang. Ik dacht dat het strijden voor het algemeen belang, in een vakbond bijvoorbeeld, uiteindelijk ook het eigen belang ten goede komt."

"In hoeveel besturen zit jij nu, Konrad?", informeerde voorzitter Smit. "Ik heb in alle besturen en commissies gezeten, dus maak je daar maar geen zorgen over", kaatste Boehmer terug, "Ik zit volgens mij nu nog in één bestuur." "Volgens mij zijn het er meer", merkte Smit lakoniek op, en sluisde de discussie efficiënt door naar de volgende onderwerpen, het al dan niet van overheidswege stimuleren van componeren voor amateurs en beginners, en het uitvoeringsbeleid van de orkesten ten aanzien van Nederlandse muziek. Thema's waarover weinig controverse bestaat.

De twee onderdelen van het op het symposium volgende jubileumconcert hebben gemeen dat in beide werken een elektronische tape voorkomt. De romantische klank van Boermans Die Vögel had weinig te lijden van de secondenlange St.Bavo-echo's, maar voor Tussen twee werelden, waarin Huib Emmer en Gilius van Bergeijk een hommage aan Edgard Varèse brengen, was de akoestiek nagenoeg dodelijk. Het orkestrale gedeelte van het werk (voor achttien blazers, twee piano's en slagwerk) is van de hand van Emmer, de elektronika is het aandeel van Van Bergeijk.

Tape- en orkestfragmenten overlappen elkaar nauwelijks. Niet alleen daarmee verwijst het stuk naar Varèse en in het bijzonder naar zijn compositie Déserts, maar ook met de enorm samengebalde, opzwiepende blazersakkoorden en met een sirene-passage in de bandpartij. Het stuk is hoekig, droog en (vooral in het orkestrale gedeelte) sterk procesmatig: een typisch product van de "Haagse School".

Maar voor het Nederlands Blazers Ensemble stond een bijzondere dirigent: Riccardo Cbailly, chef-dirigent van het Concertgebouworkest, die met dit optreden aantoonde dat hij een andere muzikale politiek gaat volgen dan zijn voorgangers. Verrassender nog is de manier waarop hij de schijnbaar uit gewapend beton opgetrokken esthetiek van het componistenduo een duidelijke dramatiek wist te geven. Dat is hier nog niet eerder vertoond. In januari wordt Tussen twee werelden – op Chailly's initiatief! – uitgevoerd in het Amsterdamse Concertgebouw als onderdeel van de moderne C-serie, dus dan heeft het publiek de kans deze fenomenale interpretatie ook in een fatsoenlijke zaaI te horen. Het Geneco mag Chailly wel dankbaar zijn voor het redden van het feestje.

De Stichting Manifestatie Nederlandse Muziek zette de feestelijkheden nog een dag voort met een gelijknamige componistenpresentatie, waarmee ze de traditie van de vooroorlogse Maneto-(Manifestaties der Nederlandse Toonkunst) concerten in ere hoopt te herstellen. De manifestatie-nieuwe stijl beoogt echter werken uit te voeren die in opdracht van provinciale of stedelijke besturen gecomponeerd zijn. Het is aardig gelukt: tien provincies en drie grote steden waren vertegenwoordigd. Wat er klonk maakt duidelijk dat degenen die zich zorgen maken over de toegankelijkheid van de eigentijdse muziek weer rustig kunnen gaan slapen.

Een groot deel van de uitgevoerde stukken valt in de categorie "gebruiksmuziek", geschreven door componerende musici voor hun eigen ensembles en familieclubjes. Stukken die getuigen van een zekere vakbekwaamheid en een levendige fantasie, die tegelijkertijd zo ongebreideld en weinig oorspronkelijk is dat de resultaten veelal als los zand aan elkaar hangen. Zelfs Gilius van Bergeijk, de avond tevoren nog zo overtuigend, viel hier met een bouwvallig stukje voor klavecimbel en digitale sampler niet uit de toon.

Er zijn natuurlijk uitzonderingen, zoals de vitale jazz-georiënteerde muziek van de Groninger Gerard Ammerlaan en zijn veertienkoppig orkest, of de weerbarstige (weer typisch Haagse) elektrische geluiden va Dick Borstlaps De Hel, op teksten uit Bordewijks Bint. Een veelzijdige presentatie, dat wel, waarmee het portret van het Nederlandse componeren goed gecompleteerd wordt. Maar dan is het wel een ongeflatteerde afbeelding: de wratten en scheve tanden staan er ook op.


© Frits van der Waa 2006