de Volkskrant van 29 november 1986, Kunst, recensie
Alle stijlen present in moderne Finse muziek
Finland in de IJsbreker. Uitvoerenden: Anssi Karttunen, cello; Tuija Hakkila, piano. In: De IJsbreker,
Amsterdam.
Het ritselt van de culturele contacten in Europa. De IJsbreker besteedt deze week met vijf concerten
aandacht aan de eigentijdse Finse kamermuziek. Daartoe is de Finse vlag, een blauw kruis op een wit
veld, niet uitgehangen. Wel zijn de kleuren verwerkt in het programmablad, dat getooid is met een per
computer uitgetekend weefpatroon. Bedoeld als symbool voor de muzikale combinatie van folklore en
eigentijdse technieken? Het is een aardige gedachte, maar geeft toch een al te eenzijdig beeld van de
hedendaagse Finse muziek die tot na de oorlog een tamelijk introverte positie innam en zich pas de
laatste jaren heeft opengesteld voor internationale invloeden. Daardoor is er een aangename mengelmoes
van stijlen ontstaan.
In de eerste twee concerten refereert alleen het Derde Strijkkwartet van Aulis Sallinen aan de Finse
volksmuziek. Dat is opzet, want het stuk heeft een pedagogisch doel. Aan de hand van een populair Fins
speelmansdeuntje wordt geleidelijk aan een heel arsenaal van moderne klanken opgehangen. Het stuk, dat
door het Mondriaan Kwartet scherp geprofileerd werd vertolkt, is sterk en spectaculair, ondanks het
fragmentarisch karakter.
In Olli Koskelins Music for string quartet ontbreekt daarentegen iedere zweem van
naïviteit. Koskelin speelt bij vlagen een listig spel met het bevattingsvermogen van de
luisteraar, maar woelt te veel heterogeen materiaal op uit de twaalftoonsreeks waarop hij zich hier
baseert. In Voces intimae van de laatromantische componist Jean Sibelius was het Mondriaan
Kwartet minder goed op dreef. De compositie fungeerde als een aanknopingspunt met het verleden: voor de
meesten begint en eindigt de Finse muziek met Sibelius. Paavo Heininen, Usko Meriläinen, Aarre
Merikanto ... nooit een noot van gehoord. Toch zijn het grote namen in de Finse muziekwereld, vrij
vertaald naar het Nederlands: Pijper, Schat en Andriessen. Als er in Helsinki een vergelijkbare
presentatie van de Nederlandse muziek gehouden zou worden, zouden voor de Finnen de namen even onbekend
en het beeld waarschijnlijk even wisselvallig en divers zijn. Zover is het trouwens nog niet: voorlopig
blijft het éénrichtingsverkeer.
Het meest avontuurlijke werk moet nog komen in deze vijfdaagse, waarvan de KRO te zijner tijd op
zaterdagavond opnamen zal uitzenden. Vanavond en morgenmiddag komen muziek voor minder gebruikelijke
bezettingen en composities met elektronica aan de orde.
Dat ook een traditionele combinatie een fascinerend concert kan opleveren bewezen pianiste Tuija
Hakkila en cellist Anssi Kartunen. Door hun superieur samenspel en enorme technische beheersing weet
het duo zelfs in de minder sterke stukken van hun programma een ademloze spanning te handhaven.
Afgaande op dit concert werken de Finse componisten nog veel met klankexperimenten in de geest van
de jaren zestig. Een stuk als Paripeli van Usko Meriläinen komt niet verder dan gestoei met
het binnenwerk van de vleugel en geklop op klankkasten, terwijl ook Im Traume van Kaija Saariaho,
hoe intelligent haar uitgangspunt, de tegenstelling tussen toon en "geruis" ook is uitgewerkt, blijft
steken in dit soort beperkt klankmateriaal. Saariaho heeft zich overigens met andere stukken al doen
gelden als een componiste van internationaal formaat.
Voor Trois morceaux de l'aube van Jouni Kaipainen is een extra vleugel nodig. want het
middendeel vraagt om een prepared piano. Kaipainen is gelukkiger in zijn verwerking van de
experimentele klanken. Zijn drieluik is intuïtief van opzet en doet enigszins denken aan de
mysterieuze muzikale taal van de Amerikaan George Crumb. Maar die wereld wordt door geraffineerde
timbrevermengingen en plotselinge uitstapjes naar kale, machine-achtige muzikale processen voorzien van
een ironisch zelfcommentaar.
In de beste stukken van dit programma, Deux chansons van Paavo Heininen en YTA II van
Esa-Pekka Salonen worden alleen "gewone" noten gebruikt. Salonens werk, een pianosolo, is haast
maniëristisch, met zijn trillermassa's en fijnzinnige chromatische riedels. Heininen breekt in
zijn toelichting een lans voor "kaleidoscopische en hooggespannen stimuli", en schrijft dan ook een
soort Xenakis-muziek, maar dan teruggekoppeld naar de oorstrelende esthetiek van de Franse
impressionisten. Dat zijn complexe, virtuoze muziek desondanks opvallend helder en toegankelijk
blijft, is mede te danken aan het sublieme spel van de twee musici, die toen het stuk in 1974
geschreven werd nog hoog en breed op de middelbare school zaten.
© Frits van der Waa 2006