Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

Verschenen in de Volkskrant van 10 januari 1987

Duizend bommen en granaten, toch (g)een eind aan Kuifje

Er is geen eind aan Kuifje, schreef Wim Noordhoek jaren geleden in De Nieuwe Linie.

Maar niemand is onsterfelijk. Er is nu een eind aan Kuifje. Hierboven staat zijn laatste portret. Na het overlijden van Kuifjes schepper Hergé (Georges Remi) op 3 maart 1983 kwamen in kringen van Kuifje-kenners al snel de tongen los. Men wist dat Hergé al geruime tijd werkte aan het vierentwintigste avontuur van de eeuwig-jonge reporter, dat Tintin et l'Alph-Art, ofwel Kuifje en de Alfa-Kunst moest gaan heten. En hij had dan wel bepaald dat de Kuifje-serie na zijn dood niet zou worden voortgezet, maar was dat ene verhaal niet al een eind gevorderd? Zou Bob de Moor, sinds 1950 Hergé naaste medewerker, het werk niet kunnen afmaken?

Nu de Hergé-Studio, drieëneenhalf jaar na de dood van de meester, de schetsen voor l'Alph-Art naar buiten gebracht heeft in een schitterend uitgevoerde facsimile-uitgave, zijn de sluiers voorgoed opgelicht.

Duizend bommen en granaten, er is toch geen eind aan Kuifje. Midden op pagina tweeënveertig, juist als Kuifje zich grondig in de nesten gewerkt heeft, breekt het verhaal af. Daar is geen voltooien aan, zelfs niet voor de volleerdste tekenaars uit de school van Hergé.

We moeten ons niet voorstellen dat de dood Hergé boven die laatste pagina verrast heeft. Hij deed het al jaren heel kalm aan. Sinds 1960 zijn er niet meer dan drie albums van Kuifje verschenen (De juwelen van Bianca Castafiore, Vlucht 714 en Kuifje en de Picaro's). Drie maanden voor zijn dood zei hij over de Alfakunst: "Ik weet werkelijk nag niet waar het verhaal me heen zal leiden." Misschien was dat laatste plaatje toen al getekend. Hergé was al geruime tijd ziek, en dat moet het werk nag meer vertraagd hebben.

Toch is het onthutsend te zien dat hij in die zeven jaar na het verschijnen van Kuifje en de Picaro's niet verder met het verhaal is gekomen dan tweeënveertig uiterst rudimentair geschetste pagina's. Alleen de eerste drie daarvan zijn oak iets gedetailleerder uitgewerkt.

Het zijn vermoedelijk de meest luxe uitgegeven krabbels ter wereld. (Een geruststelling: de Nederlandstalige uitgave die in februari verschijnt, zal vermoedelijk eenvoudiger van uitvoering - en dus goedkoper - zijn). De Franstalige editie bestaat uit twee delen die elkaar aanvullen. Het ene "boek" bevat de schetsen en slaat naar hoven open, als een tekenblok.

Het is het leukste het andere boek, onmisbaar als het is, eerst dicht te laten. Daarin staat een transcriptie van de dikwijls nauwelijks leesbare teksten en een omschrijving van de handeling.

Met behulp daarvan kunnen we volgen hoe Kuifje door de mysterieuze dood van twee vooraanstaande kunstexperts op het spoor wordt gezet van een bende schilderijenvervalsers. Zijn speurtocht leidt hem, ondanks een aantal aanslagen op zijn leven, naar het Italiaanse eilandje Ischia, waar hij gevangen wordt genomen door de geheimzinnige Endaddine Akass, een goeroe-achtige magnetiseur die de aanvoerder van de bende blijkt te zijn. "Die stem ... die doet me aan iemand denken. Maar wie?" vraagt Kuifje zich af. Endaddine Akass moet dus een oude vijand van onze held zijn. Helaas, de ware identiteit van Kuifjes tegenstander is voorgoed verscholen onder een donkere bril, een dikke zwarte baard, en het schetsmatige karakter van de afbeeldingen.

Het spreekt vanzelf dat Kuifje in dit avontuur vergezeld wordt door kapitein Haddock en Bobbie. Daarnaast voert Hergé, zoals in zijn meeste latere werk, vele bekende karakters uit het Kuifje-universum ten tonele. Bianca Castafiore speelt een belangrijke rol, terwijl de detectives Jansen en Jansens, professor Zonnebloem, Serafijn Lampion, Emir Ben Kalish Ezab en zijn verschrikkelijke zoontje Abdoellah menig komisch intermezzo verzorgen. Maar ook minder illustere figuren uit een ver verleden, zoals de verzamelaar Ivan Ivanovitch Sakharine, verschijnen in de coulissen.

Kuifje-analytici kunnen met deze uitgave weer geruime tijd uit de voeten. Dat de vervalsers zich uitsluitend toeleggen op twintigste-eeuwse kunst weerspiegelt Hergés eigen interesse en vroegere ambities. En het verhaal opent met een fraaie nachtmerrie van Haddock, waarin Bianca Castafiore de gedaante aanneemt van een reusachtige specht; zowel boze dromen als vogels lopen als Leitmotiven door Hergés werk heen.

De minder deskundige lezer (maar welke leek telt zomaar drie geeltjes neer voor een volgekrast tekenblok?) zal het misschien opvallen dat Kuifje zich nu vrijwel steeds op het in de Picaro's geïntroduceerde Mobyletje verplaatst. Of dat het verhaal een paar - nu al niet meer zo - actuele toetsen bevat, zoals de Swami-figuur Akass, de angst voor terroristische aanslagen, en de oliesjeik die het Centre Beaubourg wil kopen om het naar zijn eigen land over te brengen.

Het is bekend dat Hergé zijn heldere en zorgvuldig gedocumenteerde tekeningen niet zonder slag of stoot op het papier kreeg. Anders dan bijvoorbeeld de Suske en Wiske-reeks is Kuifje nooit een serieprodukt geworden, oak al liet Hergé de uitwerking van achtergronden en details gewoonlijk over aan zijn studiomedewerkers. Werkbladen vonr vroegere albums, te vinden in sommige Kuivologische traktaten, getuigen van een moeizaam proces van schetsen, schrappen en gommen. Maar met uitzondering van de eerste drie pagina's is Hergé bij Tintin et l'Alph-Art aan die fase zelfs niet toegekomen. Het boek bevat nauwelijks meer dan het allerprilste, intuïtieve begin van een Kuifje-verhaal. Dit is (g)een avontuur van Kuifje, staat er dan ook boven het begeleidende commentaar.

Voor bewonderaars van Hergés gepolijste, afgewogen tekenstijl - en vooral diegenen die, net als Hergé zelf, het aantal boutjes in een Boeing 707 nauwgezet controleerden -, komen deze schetsen, meest puur gekrabbel, misschien hard aan. Maar zo wordt een stripverhaal nu eenmaal gemaakt: eerst het verhaal, dan de tekeningen. De dialogen zijn derhalve tamelijk volledig uitgewerkt, de tekeningen daarentegen vluchtig aangeduid. Juist doordat ook het scenario nog volledig in de steigers staat. wordt de lezer een fascinerende blik op Hergés werkwijze gegund.

De later toegevoegde aantekeningen bij de schetsen demonstreren dat Hergé allereerst lette op de ritmische structuur van het verhaal. met op het eind van elke pagina een cliffhanger, een spannend moment. De avonturen van Kuifje zijn immers van oudsher een vervolgverhaal, waarvan iedere week een pagina gepubliceerd werd. Regelmatig wordt een plaatje gevolgd door een rode streep, of de woorden finir sur ceci.

Page sans Tintin, dat is natuurlijk niet zo best. Een grappig contrast daarmee vormt de vraag of Haddock in een Renault 16 rijdt of in een Volkswagen, en de grote aandacht voor details als plaats- en persoonsnamen. Zo staat er ergens in de kantlijn een heel lijstje van allerlei manieren waarop La Castafiore de naam Tournesol (Zonnebloem) zou kunnen verbasteren. Hergé kiest tenslotte Tournedos.

Had Kuifje en de Alfakunst een goed verhaal kunnen worden?

Het is niet te zeggen. De spitsvondige, uitgebalanceerde vermenging van intrige en sub-intrige, die zo kenmerkend is voor alle "rijpe" Kuifje-avonturen, bereikte Hergé kennelijk op dezelfde manier als zijn befaamde "klare lijn": zoekend, ploeterend, aan- en invullend vanuit de eerste spontane inval. De eerste opzet van l'Alph-Art ontvouwt zich als een reeks aaneengeketende episodes. Sommige daarvan brengen het verhaal verder, andere verhogen de spanning, weer andere zijn humoristisch van karakter. Uit de aantekeningen in de marge blijkt dat er nog veel losse draden liggen, waar nog geen aanknopingspunt voor was gevonden.

Het is zeker dat Hergé in een later stadium de verschillende verhaallijnen compacter verweven en allerlei passages geschrapt zou hebben. Alleen al de grote verschillen tussen de twee versies van de eerste pagina's wijzen daarop. Eén van de twee pogingen om Kuifje dood te rijden zou vermoedelijk gesneuveld zijn. Ook is er een lange episode waarin Haddock, die zich een Alph-Art-sculptuur heeft laten aansmeren, steeds getergder reageert op het onbegrip waarmee iedereen zijn pronkstuk tegemoet treedt. De inhoud van die drie pagina's had de auteur waarschijnlijk als een soort onderstroom door het eigenlijke verhaal gevlochten.

"Misschien klinkt het wat opschepperig, maar al kunnen mijn medewerkers mijn figuren heel goed tekenen, ik denk toch dat ik de enige ben die ze levend kan maken. Kuifje kan alleen leven door mij. Omdat ik op een bepaalde manier in elkaar zit en de dingen op mijn manier doe", zei Hergé in een van zijn laatste interviews.

Zo is dat. Het scenario van l'Alph-Art bevat dan wel talloze stereotiepe elementen uit vroegere Kuifje-avonturen, en de karakters van de figuren liggen voorgoed vast, maar de filmische manier waarop de beelden het verhaal-op-korte-afstand vertellen en de mimiek van de personages verraden de regie van stripgrootmeester Hergé. Niemand anders had Haddocks niesbui in een paar lukrake hanepoten zo'n explosieve kracht kunnen geven. Met een beetje fantasie is het genoeg voor de onsterfelijkheid.

Tintin et l'Alph-Art is een uniek document. Maar wel een echt grote-mensenboek. Geen jongenshart zal er sneller van gaan kloppen, zoals van die andere drieëntwintig albums.

Hergé: Tintin et l'Alph-Art. Uitgeverij Casterman; ƒ 72,50.


© Frits van der Waa 2006