Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 27 februari 1987, Kunst, interview

Ik wil mezelf in de schaduw zetten

Jan Taat (38) volgde vorig jaar Piet Veenstra op als artistiek directeur van het Residentie Orkest. Hij studeerde muziekwetenschap in Utrecht en was geruime tijd adjunct-hoofd van de AVRO-muziekafdeling. Vanavond geeft het orkest het eerste van vier concerten rond het thema Jugendstil, Sezession en Art Nouveau.

Jugendstil, dat is toch geen muziek, maar beeldende kunst?

"Jugendstil is heel lang afgedaan als een kunstnijverheidsfenomeen, en dan nog een met heel smakeloze trekjes. Pas de laatste decennia is daarin verandering gekomen. Eerst was dat in de beeldende kunst, vervolgens is het in de literatuur bestudeerd, en de laatste jaren is er ook door musicologen onderzoek gedaan naar het fenomeen Jugendstil (en al die andere dingen, Wiener Sezession en Art Nouveau – het is allemaal hetzelfde, het verschil is vooral geografisch).
"Uit al die onderzoeken komt naar voren dat Jugendstil niet een zelfstandige stijl is. Het is eerder een grondhouding, die door diverse stijlen heen is gegaan. Dat was ongeveer tussen 1890 en 1914, met uitlopers tot aan het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Er bestaan dus geen Jugendstil-kunstenaars, er bestaan wel kunstwerken met Jugendstil-kenmerken.
"De Jugendstil is ontstaan uit een utopisch ideaal, dat er toe leidde dat men per se nieuw wilde zijn. Het was geen hernieuwing, geen renaissance van iets, maar het willen creëren van een nieuwe uiting, die voor iedereen begrijpelijk en aanvaardbaar moest zijn. En het moest vooral heel schoon en mooi zijn, als een reactie op de zakelijkheid van de victoriaanse tijd die daaraan vooraf was gegaan.
"Ik omschrijf het ook wel als 'een vlucht in de anti-realiteit', dus: wég uit de werkelijkheid naar iets heel moois. Dat gebeurde onder andere door afstand te doen van aanvaarde normen binnen de kunsten. In de muziek worden bijvoorbeeld het ritme en het metrum erg zwevend, er ontstaat een soort onbestemdheid. Dat geldt ook voor de harmonie. Je krijgt de kleurenharmonieën, die je met name bij Debussy, bij de Fransen aantreft."

Reken je daar ook het exotisme bij, zoals de chinoiserieën in de beeldende kunst?

"Dat hoort er duidelijk bij. Andere wezenlijke elementen zijn het in het centrum plaatsen van de ornamentiek, en het zoeken naar nieuwe klankkleuren, door het orkest uit te breiden of door heel wonderlijke instrumentaties voor te schrijven.
"Ik heb uit de geplande serie Der Geburtstag der Infantin van Franz Schreker moeten schrappen, omdat daarin zoveel wezensvreemde elementen aan het orkest worden toegevoegd dat ik het niet meer verantwoord vond. Er zitten vier mandolines en vier gitaren in, en nog divers slagwerk. Je moet dan gedurende een week vijftien, zestien mensen aan je orkest toevoegen, en dat wordt een heel kostbare zaak. Wat er bij de Jugendstil achter zat was een soort socialistisch-utopisch ideaai, maar in feite was het zo'n decadente benadering van het gegeven dat men echt aan alles voorbijzag. Dus ook aan de beheersbaarheid van de kosten, wat nu zo belangrijk is. Het is jammer van Schreker, maar in plaats daarvan komt nu de Sluierdans van Richard Strauss, uit Salomé, overigens het summum van Jugendstil in de muziek."

Het Jugendstilproject is nog gebouwd op het stramien van de Vanuit-series van je voorganger Piet Veenstra. Hoe wordt het volgend jaar?

"Volgend jaar heb ik niet meer een aparte serie Vanuit, die wordt met de huidige Keuze-serie gebundeld tot een serie-i, de i van informatie. Dat worden zeventien concerten, waarvan er zes worden gegeven door de combinatie Schönberg Ensemble, ASKO-ensemble, Nederlands Kamerkoor, en de Slagwerkgroep Den Haag. Dan zijn er nog drie concerten door gastorkesten, en de andere neemt het Residentie Orkest voor zijn rekening.
"Daarbinnen heb ik bepaalde thematieken aangebracht. Er is sterke aandacht voor Nederlandse componisten. En er is een serietje van drie concerten, gewijd aan Berio in transcripties van werken van anderen en van hemzelf. Dat zou je kunnen zien als de opvolger van het huidige Vanuit-project, maar dan meer op een actueel onderwerp gericht. Het jaar daarop zal het wel eens een keertje terugkeren naar de jaren twintig of zo."

De Nederlandse muziek was een stokpaardje van Veenstra. Voel je dat als een erfenis?

"Piet Veenstra is op het ogenblik bij verschillende orkesten actief, dus hij neemt uit die erfenis nog een heleboel mee, denk ik. En ik wil toch proberen om zoveel mogelijk mezelf te zijn. Dat neemt niet weg dat ik ook belangstelling heb voor Nederlandse muziek, al is die wellicht anders gericht. Ik vind dat een cultuurinstelling altijd zekere verplichtingen heeft aan het culturele veld waar ze uit voortkomt, en daarom kan ik me niet voorstellen dat een Nederlands orkest geen aandacht zou besteden aan Nederlandse muziek. Het hoort er gewoon bij. En datzelfde geldt ook ten aanzien van de muziek van deze tijd."

Hoe is de overstap van het radiowerk naar het orkestwezen bevallen?

"Heel boeiend. Nou kom je op een terrein waar ik me nooit zo thuis voel, want ik praat niet erg veel over mezelf."

Maar in je werk leg je toch ook je eigen persoon bloot.

"Ik probeer mezelf redelijk in de schaduw te zetten. Wat ik doe is in zekere zin iets dienstbaars. De rol van een artistiek directeur is tamelijk bescheiden, eerlijk gezegd. Je creëert de omstandigheden waarbinnen iets tot stand kan komen. Dat tot stand komen gebeurt overigens door een dirigent, een solist en het orkest. Die moeten het uiteindelijk maken.
"Je probeert het natuurlijk wel degelijk te sturen, maar datgene wat je bedacht hebt kan nog zo schitterend zijn – als de degenen die het moeten gaan uitvoeren daar niet van overtuigd zijn, dan kun je het beter niet doen dan wel. Het is veel belangrijker dat je aangeeft wat de grote lijnen zijn waarlangs je een programmabeleid wilt voeren."

Kun je die lijnen schetsen?

"Met ingang van september beschikt het Residentie Orkest over een eigen zaal, iets waar jarenlang naar is uitgekeken. Dat is een belangrijk gegeven, want ik denk dat het repertoirebeleid van de afgelopen decennia sterk bepaald is door het feit dat het orkest nooit in een goed klinkende zaal kon spelen. Men richtte zich daarom op een programmering waarbij informatie dikwijls als belangrijker werd ervaren dan de kwaliteit. Er was bij het Residentie Orkest op allerlei terreinen iets vluchtigs: dirigenten en solisten kwamen, en zag je vaak niet meer terug, repertoire werd geprogrammeerd, en daar werd niet meer op teruggekomen. Het orkest heeft daar ook een beetje een imago aan overgehouden: 'Het orkest dat zo boeiend programmeert', en men nam dan op de koop toe dat het ook wel eens wat minder was. Als het orkest nu een eigen, goed klinkende zaal heeft, dan heeft het niet meer dat alibi van die slechte omstandigheden. Het zal dan ook moeten bewijzen dat het het kwaliteitsorkest is dat het behoort te zijn.
"Dat heeft consequenties voor het hele artistieke beleid. Je zult stabieler moeten gaan programmeren, je zult een repertoire moeten gaan bouwen, waarop je ook weer eens terug kunt grijpen."

Wat betekent dat voor de programmering? Meer ijzeren repertoire?

"In de traditionelere concertseries zal inderdaad aandacht besteed worden aan de hoogtepunten uit de muziekliteratuur. Een van de twee hoofdlijnen is een verhevigde aandacht voor de Weense klassieken: Haydn, Mozart en Beethoven, met een zekere nadruk op het symfonisch oeuvre van Josef Haydn, omdat zijn werk binnen dit grote drietal toch nog het minst aan bod komt.
"De andere lijn is aandacht voor de 'classics' van de twintigste-eeuwse literatuur, waarbij vooral aansluiting gezocht wordt bij het tonale denken. Je komt dan uit bij Sjostakowitsj, Mahler, Sibelius, Rachmaninow.
"Maar in die traditionele concerten zul je ook werken tegenkomen als de Symfonie concertante van Szymanowski voor piano en orkest, muziek die volgens mij toch echt tot de belangrijke literatuur behoort."

Geldt dat ook voor de Jugendstilmuziek?

"Als je het me eerlijk vraagt, dan vind ik dat al die werken eigenlijk thuis horen in de traditionele concerten. Zo'n apart project kan helemaal geen kwaad. Maar eigenlijk is al die muziek waardevol genoeg om uit dat hoekje gehaald te worden."


© Frits van der Waa 2006