de Volkskrant van 9 maart 1987, Kunst, recensie
Brüggen in de negentiende eeuw
Orkest van de Achttiende Eeuw met C.Ph.E. Bach, Haydn, Mendelssohn. Dirigent Frans Brüggen. De
Doelen Rotterdam.
Lef hebben ze, Frans Brüggen en zijn Orkest van de Achttiende Eeuw. Met behulp van zijn authentiek
instrumentarium snoept dit gezelschap stukje bij beetje de lekkerste hapjes van het bord van de
traditionele orkesten. Het begon met Mozart en Haydn, toen volgde Beethoven, en nu, zes jaar na de
oprichting van het orkest, is het aangeland bij Mendelssohn.
Een record is dat niet: Nikolaus Harnoncourt waagde zich ooit aan Strauss-walsen. Maar dat was meer
een uitstapje. Met hun jongste programma marcheren Brüggens keurtroepen triomfantelijk de
negentiende eeuw in, op de muziek van Mendelssohns Italiaanse symfonie.
Felix Mendelssohn-Bartholdy kun je met de beste wil van de wereld niet meer tot de achttiende-eeuwse
componisten rekenen. Hij werd geboren in 1809. Zijn Vierde symfonie, bijgenaamd de Italiaanse,
schreef hij in 1833. Kijk tien jaar verder, en je zit bij Wagners Fliegende Holländer.
Het is een spraakmakende stap, waarbij ook publicitaire overwegingen een rol gespeeld moeten hebben.
Het Orkest is grotendeels afhankelijk van sponsors, en met rustig blijven opereren in het vertrouwde
gebied trek je de aandacht niet. Door die slagvaardigheid en het aftasten van de eigen grenzen
onderscheidt het Orkest van de Achttiende Eeuw zich van vergelijkbare "authentieke" ensembles.
Maar het doorstoten naar Mendelssohn kan niet zomaar een stunt of een experiment genoemd worden. Het
is eerder een logische voortzetting. Mendelssohns muziek stoelt in veel opzichten duidelijk op die van
de achttiende eeuw. De orkestbezetting is bescheiden, en zijn harmonisch palet is nauw verwant aan dat
van de Weense klassieken.
Toch is Mendelssohns Italiaanse symfonie een typisch romantisch werk. Het is in de eerste
plaats abstracte muziek, maar heeft tegelijkertijd een subjectieve lading en het karakter van een
sfeerschildering.
Zoals alle muziek die het Orkest van de Achttiende Eeuw onder handen neemt krijgt het werk een
enorme schoonmaakbeurt. Mendelssohns orkestratiekunst komt in een nieuw daglicht te staan. Het wollige,
mollige geluid van het traditionele symfonie-orkest maakt plaats voor een heldere en boventoonrijke
strijkersklank, waartegen de volkomen eigen kleur van de authentieke blaasinstrumenten gloedvol
afsteekt.
Op zichzelf is de briljante klank van het orkest niet voldoende om de muziek overtuigingskracht te
geven. Dat bleek althans in Haydns symfonie nr.101, De klok. Haydns verhaal heeft altijd een
pointe. Brüggen vertelt het echter te droog, waardoor de uitvoering ondanks de tentoongespreide
discipline en souplesse weinig opwinding teweegbracht.
Daarentegen laat de vertolking van de Mendelssohn-symfonie niets te wensen over. Details en grote
lijnen zijn superieur vormgegeven, distantie en lyriek volmaakt in balans. Waar in de meeste
uitvoeringen het gewicht op de wervelende hoekdelen gelegd wordt, benadrukt het Orkest van de
Achttiende Eeuw de organische eenheid van de symfonie door juist de langzamere middendelen meer naar
voren te halen. Hun golvende melodiebogen krijgen een even betoverende als beheerste schoonheid,
emotioneel, maar zonder enige sentimentaliteit. Ook in het optimistische Allegro vivace waarmee
de symfonie opent, en in het slotdeel, een nerveus voortrazende Saltarello, rekenen Brüggen
en zijn gezelschap trefzeker af met het stigma van de oppervlakkige elegantie dat Mendelssohns muziek
soms aankleeft.
De negentiende eeuw is aangebroken.
Wie volgt?
© Frits van der Waa 2006