de Volkskrant van 28 maart 1987, Kunst, recensie
Wispelwey veelzijdig cellist
Werken van Beethoven, Britten, Carter en Schumann, door Pieter Wispelwey, cello, en Frank Mol, piano.
In het Concertgebouw, Amsterdam.
Door de in schemerduister gezette Kleine Zaal glijden cellotonen als onzichtbare, matglanzende
lichtstralen. Met zoetvloeiend legato en bevlogen bezweringen liefkoost de jonge cellist Pieter
Wispelwey het oor van zijn publiek. Hij is na violiste Isabelle van Keulen en saxofoniste Olga
de Roos de derde musicus die in de serie Jonge Nederlanders zijn kunsten mag vertonen.
Maar bij kunsten alleen laat Wispelwey het niet.
Menig jong musicus, hoe begaafd ook, blijft steken in liefdesverklaringen aan de wonderbaarlijke
klank en mogelijkheden van zijn instrument. Wispelwey daarentegen houdt, in perfecte samenspraak met
pianist Frank Mol, een pleidooi voor de muziek zelf. Dat blijkt ook uit zijn weldoordacht programma,
waarmee hij de luisteraar als het ware bij de hand neemt op een tocht langs het cellorepertoire.
Wispelwey en Mol zijn evengoed thuis in de warme lyriek van Schumanns Fantasiestücke en
de dwarse thematiek van Beethovens Sonate op. 102, nr. 2, als tussen de hindernissen waarmee de
Amerikaanse componist Elliott Carter in 1948 in de Sonate voor cello en piano heeft bezaaid.
Benjamin Brittens virtuoze Eerste Suite voor cello solo vormt een vanzelfsprekende verbinding
tussen klassiek en modern.
Wispelweys brede belangstelling verraadt, evenzeer als het enigszins gewatteerd timbre en het
gereserveerd gebruik van vibrato, de invloed van zijn leermeester, Anner Bijlsma. Aan zijn behandeling
van het instrument is goed te horen dat hij, net als Bijlsma, ook de barokcello bespeelt. Een solosuite
van Bach, nog altijd het Karma voor elke cellist, kon er in dit programma helaas niet meer bij, maar
dat maakt Wispelwey goed op 14 en 15 april. Dan speelt hij ze maar liefst alle zes, in de Engelse Kerk
aan het Amsterdamse Begijnhof.
© Frits van der Waa 2006