de Volkskrant van 2 april 1987, Kunst, reportage
NEDERLANDERS VALLEN AF TIJDENS CONCOURS IN SCHEVENINGEN
De strijd is fel tussen dunne en warme cellotoon
SCHEVENINGEN - De cellotoon heeft volgens het programmaboek ongeveer ééntiende seconde
nodig om volledig tot ontwikkeling te komen. De spelers spotten met dit wetenschappelijk gegeven. Met
een enorme snelheid laten ze hun stokken over de snaren dansen. Toegegeven, bij de Fransman Eric Picard
(21) gromt de lage C-snaar ruig en weerbarstig. Picard, een verbeten speler met forse knekelhanden,
legt een grote spankracht in zijn interpretaties, maar begeleidt ze helaas met gepuf en gesteun dat tot
achter in de zaal te horen is.
Picard heeft het een eind geschopt. Van de precies honderd kandidaten die zich aan hebben gemeld
voor het Scheveningen Internationaal Muziek Concours hebben er zestig acte de présence
gegeven. Er is voor cellisten weinig gelegenheid de krachten met elkaar te meten, dus de organisatoren
rekenden al op een grote belangstelling en een hoog niveau. Hun verwachtingen zijn in beide opzichten
overtroffen.
Achttien van de zestig, waaronder Picard, mochten door naar de halve finale. Nederlandse cellisten
waren daar al niet meer bij. Alle twaalf, de zo veelbelovende Pieter Wispelwey incluis, zijn ze al in
de voorronde gesneuveld. Een aardige maatstaf voor het niveau van de deelnemers.
Inmiddels hebben zich vier cellisten geplaatst voor de finale: Michaela Fukacova (28) uit
Tsjechoslowakije, de Engelsman Richard Lester (26), de Duitser Gustav Rivinius (21) en de Oostenrijkse
Johanna Picker (22). De Amerikaan Steven Honigberg kreeg een eervolle vermelding. Een zware jury met
onder anderen de Joegoslavische cellist Valter Despalj, de Rus Dmitri Ferschtman en de Nederlander
Manus Willemsen kwam tot deze selectie.
De eindstrijd speelt zich vanavond en morgenavond af in het Scheveningse Circustheater. De vier
kandidaten spelen dan een solostuk naar keuze, en twee werken met orkest, waaronder Le songe du
vergier, speciaal voor deze gelegenheid gecomponeerd door Hans Kox. De twee finaleconcerten worden
(gedeeltelijk) rechtstreeks door de AVRO op de buis gebracht.
De cello is van oorsprong een bas-instrument, maar in de loop van 250 jaar is het toonbereik door
virtuoze spelers en veeleisende componisten aanzienlijk naar boven opgerekt. Virtuoze dubbelgrepen,
wervelende drieklankfiguren waarbij de linkerhand over de volle lengte van de snaar vliegt,
flageolettonen en pizzicati behoren tot het arsenaal dat een speler tot zijn beschikking moet hebben.
Maar de cantilene blijft bij uitstek het domein van de cello: de intieme, vanuit het
middenregister opwelvende melodie.
Het timbre dat een cellist uit zijn instrument haalt is even individueel en karakteristiek als dat
van een vocalist. Bij de een klinkt de hoge a-snaar dun en fluitend, bij de ander warm en lieflijk.
Maar het is niet eenvoudig daartussen te kiezen. Zelfs al hoor je drie dagen lang, zes maal daags
het Allegro vivace uit de solosonate van Rudolf Escher (verplicht werk voor de halve finale) en
minstens vier keer per dag Debussy's sonate voor cello en piano. Want dat blijkt van de acht
twintigste-eeuwse stukken waaruit de kandidaten er één mochten kiezen onbetwist het
favoriete werk.
Het moeten zonder uitzondering wonderkinderen zijn geweest. Jong zijn ze, bloedjong. Dertig is de
maximumleeftijd, maar van de achttien halve finalisten zijn er slechts zeven ouder dan 25 jaar.
Waar wordt er zo goed cello gespeeld?
In Frankrijk en Duitsland kennelijk, met elk vier kandidaten in de halve finale; drie uit de States,
ook geen gek resultaat; en dan nog Oostenrijk en Tsjechoslowakije, elk twee.
Het is de eerste keer dat het Scheveningen Internationaal Muziek Concours wordt gehouden. Als er
genoeg sponsors over de brug komen, zal het een jaarlijks terugkerend evenement worden, telkens gewijd
aan een ander instrument. Volgend jaar wordt het de dwarsfluit. De organisatie is in handen van de
Adama Zijlstra Stichting, genoemd naar de man die in de jaren voor en na de oorlog de drijvende kracht
was achter het Schevenings cultuurleven.
In het Circustheater biedt men de patatcultuur van de badplaats enig tegenwicht, met concertseries
als Grand Masters in Concert en Jonge Meesters aan Zee (met wie anders dan Jaap van Zweden),
en nu dus met het Internationaal Muziek Concours.
De finale van het celloconcours wordt vanavond gedeeltelijk live op tv uitgezonden. Op zondag 5
april geeft de winnaar van het concours om 11 uur een recital in de Amsterdamse Koepelkerk. Op 11 april
geven de finalisten van het concours een galaconcert in het Circustheater met het Residentie Orkest
onder leiding van Othmar Mágá.
Te laat. De deuren van de zaal zijn gesloten, en tussen twee stukken door naar binnen glippen mag
ook niet. Want het lichtste gedruis zou de concentratie van de Tsjechische Michaela Fukacova kunnen
verstoren. Maar dankzij sponsor Philips, tevens goed voor de vierde prijs, vijfduizend gulden groot, is
zij gade te slaan op een aantal videoschermen. De 28-jarige celliste, in vuurrood lang, maakt een
zelfverzekerde indruk. Jammer alleen dat het geluid niet harder kan. Via een kierende zaaldeur is beter
te horen dat ze de wilde sprongen en obsessief herhalende patronen van Sjostakowitsj' Sonate op. 40
niet alleen technisch, maar ook muzikaal volkomen aankan. Applaus. Opgelucht komt ze naar buiten. Een
kwartier later drinkt ze koffie in de kantine, gewoon een meisje in spijkerbroek, dat vorig jaar, op
het Tsjaikofsky-concours in Moskou toch maar liefst een vierde plaats wist te bereiken. En de kans is
groot dat ze nu een hoofdprijs van 30 duizend gulden, plus de in het vooruitzicht gestelde
concert-engagementen in de wacht sleept.
Kleine grote viola
Violoncello komt van violone, en dat komt weer van viola (de voorloper van de
moderne viool). In het Italiaans heb je niet alleen verklein-, maar ook vergrootwoorden. Dus violoncello
betekent "kleine grote viola", en de letterlijke vertaling van cello is: -tje. Een
schamele naam voor een schitterend instrument.
Cellisten die met hun instrument over straat lopen hebben het niet makkelijk: "Kijk eens, Jantje, wat
een grote viool!" "Is dat nu een contrabas?", of, het allerergste: "Laat es wat horen op die gitaar."
Grote belangstelling geniet ook de "pen" waarmee de cellist zijn instrument in het parket pleegt te
spietsen. Die heb je in twee varianten: de opzetpunt, en de inschuifpunt. Barokcellisten doen het
zonder, en klemmen de klankkast op authentieke wijze tussen de dijen.
Terug in de op terrariumhitte gestookte zaal van het Circustheater. Het openingsdeel van Eschers
solosonate is niet alleen een technische uitdaging, maar stelt ook de interpretatiekunst op de proef.
De Zwitserse cellist Wenn-Sinn Yang slaat zich er met een bijna overmoedige zwier doorheen. Hij heeft
een onberispelijke techniek. Met maniëristische, quasi-theatrale gebaartjes geeft hij te kennen
dat hij dat zelf ook drommels goed weet.
Bij de 18-jarige Française Laure Vavasseur, de jongste kandidaat in de halve finale, ligt de
nadruk daarentegen meer op sfeer dan op energie. Kleine handen: lange vingers zijn blijkbaar voor een
cellist geen onmisbaar attribuut. Hoe moeilijk begeleiden is blijkt nu. Vavasseurs optreden boet in aan
spiritualiteit doordat haar zusje, aan wie ze de pianopartijen heeft toevertrouwd, niet volkomen op die
taak berekend is.
De cello van Johanna Picker is mat-glanzend gevernist, en zo klinkt hij ook. Een natuurlijke,
vriendelijke toon, die rechtstreeks door het materiaal bepaald lijkt en door alle registers heen
eenzelfde kracht heeft. Uit het spel van de Oostenrijkse celliste spreekt vooral aandacht voor
evenwicht en degelijkheid. Zozeer zelfs dat Eschers Allegro vivace meer pracht dan gevaar lijkt
op te leveren. Virtuoos laat ze de noten van Poppers Elfentanz fladderen, hoog en etherisch als
gecontroleerd piepschuim. Haar uiterste concentratie en perfectionisme hebben hun vruchten afgeworpen:
een plaats in de finale.
Het celloconcours wordt met allerlei beeldmateriaal begeleid. In de gangen van het Circustheater
hangen tientallen schilderijen en tekeningen met grotendeels in naïef perspectief uitgevoerde
celli. En in het Haags Gemeentemuseum heeft men (zo te zien in allerijl) een zaaltje gevuld met oude
prenten en manuscripten, eraan voorbijziend dat op de helft daarvan niet de cello, maar de viola da
gamba is afgebeeld, het instrument dat in de loop van de achttiende eeuw juist door de cello
verdrongen werd. Het prikkelendste onderdeel van de expositie is nog de slechts uit plompe houten armen
en benen samengestelde cellist, die midden tussen de antieke clavichorden en schalmeien is opgesteld.
© Frits van der Waa 2006