de Volkskrant van 3 juli 1987, Kunst, recensie
Concertkoor nu op juiste plaats
Bruckners Te Deum, en Beethovens Negende, door het Brabants Orkest en het Nederlands Concertkoor o.l.v.
André Vandernoot. In het Casino, Den Bosch.
De eerste koorinzet in Beethovens Negende Symfonie is altijd overrompelend. "Freude!" Met die
uitroep breken de bassen in bij een solo van de bariton. Zes jaar geleden viel ik van schrik bijna uit
mijn stoel, toen het tweehonderdkoppige Koor van het Concertgebouworkest met die inzet kanonslagsgewijs
zijn debuut maakte.
Niet minder verrassend klonk het dinsdag bij de voortzetting van dat gezelschap, het Nederlands
Concertkoor. Een bescheiden kuchje van de mannelijke zangers: freude? Dat is waar ook, aan de
Negende kwam een koor te pas.
Het Koor van het Concertgebouworkest, in december afgedankt, vervolgens afgeslankt en omgedoopt, gaf
samen met het Brabants Orkest zijn eerste optreden als Nederlands Concertkoor. Het koor liet, aan de
hand van Bruckners Te Deum en, opnieuw, Beethovens Negende, horen dat het een metamorfose heeft
doorgemaakt. Het nieuwe ensemble draagt hooguit enkele genetische eigenschappen van zijn voorganger. Zo
is het nieuwe koor nog steeds goed voor een stevig tutti (in Bruckners Te Deum rijkelijk
voorhanden) en wat wankel in onbegeleide, ingehouden passages. Maar het onderscheidt zich van het oude
door een veel verfijnder benadering. Dat is het werk van koordirigent Bruno Gerritsen, die het nu circa
120 zangers tellende gezelschap op zijn come-back heeft voorbereid. Het koor blijft de komende
tijd met ad hoc-dirigenten werken. De alles-of-niets-esthetiek van voormalig dirigent Arthur Oldham
heeft onder Gerritsen plaats gemaakt voor een genuanceerde dynamiek, en een verzorgde dictie. Vooral de
sopraan- en altgroepen hebben aan homogeniteit gewonnen. Die schiet er zelfs in de hoogliggende
Beethoven-partijen nauwelijks bij in.
Daartegenover staat het verlies van een krachtige en sonore bassensectie. Als voorheen is de
man-vrouwverhouding in het koor ongeveer één op twee, maar bij het grotendeels op
natuurlijke wijze verlopen afvloeiingsproces hebben kennelijk juist de beste baszangers het voor gezien
gehouden. Daardoor is de onderkant als geheel zwak bezet.
Het was niet de enige oorzaak dat het Seid umschlungen, Millionen! uit Schillers lofzang op
de vreugde wat moeizaam gestalte kreeg. Want de weerklankloze akoestiek van het Bossche Casino was een
handicap voor alle zangers, uitgezonderd de vier solisten. Die zaten nagenoeg bij de eerste rij op
schoot, en schalden er desondanks lustig op los. Met name Albert Dohmen, bariton, legde meer interesse
aan de dag voor zijn eigen Feldwebel-galm dan voor de muziek of voor dirigent André Vandernoot.
Alleen Margareth Beunders bracht haar altpartij ingetogen en evenwichtig.
De verrichtingen van het Brabants Orkest waren wisselvallig. Na enkele uitglijders bij Bruckner werd
in de Negende een klankrijk en alleszins overtuigend Molto vivace geflankeerd door een Adagio
vol zwemmerige violen. Vandernoot slaagde er niet in de dwingende noodzaak van de scherp gemonteerde
muzikale fragmenten waarmee de Finale opent aan te tonen, maar kreeg meer greep op de materie
naarmate de slotapotheose naderbij kwam.
Het Nederlands Concertkoor was, is en blijft een omvangrijk amateurgezelschap met een zeer behoorlijk
niveau, dat nu in de samenwerking met de regionale orkesten zijn natuurlijke bestemming heeft gevonden,
en ook in een behoefte blijkt te voorzien.
Maar een echte vergelijking met vroeger wordt pas mogelijk op 29 augustus. Dan keert het koor terug
naar de vertrouwde akoestiek van zijn oorspronkelijke behuizing, het Concertgebouw, met een reprise van
het Bossche optreden.
© Frits van der Waa 2006