de Volkskrant van 5 september 1987, Kunst, recensie
Opwindende serie madrigalen
Holland Festival Oude Muziek Utrecht. Tot en met 6 september.
Het is een oud argument: verdriet is een noodzaak. Want als er geen verdriet was, was er ook geen geluk.
Het leven kan niet bestaan zonder tegenstellingen.
Dat is dan ook het voornaamste bezwaar dat je kunt inbrengen tegen veel uitvoeringen in het Utrechtse
Festival Oude Muziek. De vertolkingen zijn doorgaans zo puntgaaf dat de volkomen kiemvrije
gelukzaligheid die ze teweegbrengen, op den duur het effect heeft van een plaatselijke genotsverdoving.
Het probleem is vooral voelbaar bij de concerten die het madrigaal tot onderwerp hebben. Het
madrigaal, een van de festivalthema's, was een muzikale miniatuurvorm die zijn grote bloei beleefde in
het Italië van de zestiende eeuw. Voor de componisten was het een vrij werkstuk, waarin, meer dan
in hun officiële kerk- of hofmuziek, de relatie tussen taal en muziek voorop stond. In veel
gevallen was het genre een proeftuin voor allerlei muzikale vernieuwingen.
De korte, meerstemmige composities, gewoonlijk geschreven voor vier, vijf of zes solostemmen, hebben
een intiem karakter en waren dan ook eerder bedoeld voor uitvoering in besloten kring dan voor een
veelkoppig concertpubliek.
Elk madrigaal is een klein juweel, dat men beter afzonderlijk tegen het licht kan houden dan samen met
vele soortgenoten aan een snoer rijgen.
Na drie madrigaalconcerten (van het Consort of Musicke, Les Arts Florissants en het Hilliard
Ensemble) en een concert met madrigalistische kerkmuziek door de Tallis Scholars beginnen de kleuren
waarin talloze componisten telkens weer de pijn en verrukking van de liefde schilderden dan ook
enigszins te verwateren.
Al werkt het consequent hoge niveau van musiceren een zekere uniformiteit in de hand, toch heeft
ieder ensemble zijn eigen kenmerken. The Consort of Musicke legt het accent op een homogene samenklank,
waardoor het lijkt of het zich ondergeschikt wil maken aan de noten. Bij de zangers van Les Arts
Florissants is er een voortdurende wisselwerking tussen collectief en individu met een dikwijls
dramatisch effect, terwijl het Hilliard Ensemble met zijn hyper-verfijnde, sensuele interpretaties haast
onbeschaamd lonkt naar de gunst van het publiek.
Bij elkaar genomen bieden de programma's een opwindende verzameling snapshots van de ontwikkelingen
die het madrigaal doormaakte: de eerste eenvoudige, veelal akkoordgebonden zettingen; de door elkaar
gevlochten melodieën van de middenperiode; de desoriënterende sprongen door de toongeslachten
waarmee "experimentelen" aIs Gesualdo en D'India aan het einde van de eeuw het gemoed bestookten; en
tenslotte het aria-achtige, instrumentaal begeleide solomadrigaal van Monteverdi en zijn tijdgenoten.
De Franse barokmuziek, een van de andere festivalthema's, is welhaast de tegenpool van het madrigaal.
Het madrigaal is illustratief, de Franse barok decoratief. De muziek van Gesualdo en Monteverdi is
warmbloedig en indiscreet, die van Lully en Rameau koel en elegant.
Het barokorkest La Petite Bande, geleid door Sigiswald Kuijken, demonstreerde zijn kennis van de
goede manieren aan de hand van twee composities van Jean-Philippe Rameau, de balletmuziek uit
Hyppolyte et Aricie en het concertant uitgevoerde operaatje Pygmalion. Verantwoord
divertissement, contrastrijk geïnstrumenteerd, waarin naast hoekig uitgewerkte fugathema's en
statige menuetten ook enkele contradansen met pakkend tamboerijnspel de revue passeren.
Tenor Mark Tucker zette een enthousiaste, zij het soms ietwat overspannen Pygmalion-partij neer,
sopraan Agnes Mellon leverde een bescheiden, doch innemende bijdrage als Céphide, terwijl Rita
Piron een tot leven gebracht, maar desondanks erg vals zingend standbeeld voorstelde.
Dat de uitvoering niet volkomen overtuigde moet eerder worden toegeschreven aan Kuijkens vaardigheden
als dirigent dan aan het orkest zelf. Tussen de overwegend vitaal en puntig voorgedragen balletmuziek
schuilden passages waarin het orkest zich op lemen voeten voort leek te bewegen. Maar het goede komt
tegenover het kwade des te scherper naar voren. Het telkens opnieuw moeten bevechten van de
standvastigheid maakte het tot een karaktervolle uitvoering.
© Frits van der Waa 2006