Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 15 april 1988, Kunst, reportage

NEDERLANDER ZOON DRINGT DOOR TOT HALVE FINALE IN SCHEVENINGEN

Fluitconcours poogt geen sportwedstrijd te zijn

SCHEVENINGEN - In het eerste deel van de sonate voor fluitsolo in a klein van Carl Philipp Emanuel Bach gebeurt iets raars. Vlak voor het slot klinkt opeens het het begin van het hoofdthema opnieuw, afgebroken door een maat rust, waarna de muziek aan de onderkant van het register verder gaat met een slotcadens.

Die maat rust is een geniepige lakmoestest voor muzikaliteit. Hoe overbrug je zo'n ravijntje, hoe houd je de lijn in de muziek gespannen?

Verschillende fluitisten die in de voorronden van het Scheveningen Internationaal Muziek Concours met elkaar wedijveren komen er niet uit. Dat betekent niet dat hun kans op een plaats in de halve finale per definitie verkeken is. Aan weerskanten van de maat rust zitten immers nog vele andere maten vol noten, virtuoos dan wel gevoelig.

Applaus en bravo-geroep begeleiden Per Erik Flemström als hij het podium van het Circustheater afdaalt. Dat is een hele gunst, want de toeschouwers, bij de voorronden nog gering in aantal, zijn niet scheutig met loftuitingen. De 29-jarige Zweed wist zich het zweet van het voorhoofd. Vier kleine meisjes, waarschijnlijk de dochters van het gastgezin waar Flemström is ondergebracht, overhandigen hem een bosje bloemen. Later blijkt appreciatie van de zaal een onbetrouwbare maatstaf: Flemström heeft de halve finale niet gehaald.

De dwarsfluit heeft zich in de afgelopen twintig jaar een enorme populariteit verworven. De toeloop bij het Concours was dan ook niet gering: er waren 126 aanmeldingen. Maar gelukkig blijft werkelijk ondermaats fluitspel de luisteraars bespaard. Aan de hand van ingestuurde opnamen zijn 70 muzikanten uitgekozen, waarvan er 61 zijn verschenen. Inmiddels zijn daaruit 20 halve-finalisten geselecteerd. Opmerkelijk is dat zeven van de tien Franse deelnemers de voorronden met succes hebben doorlopen. Het Nederlandse regiment is aanzienlijk uitgedund: van de zeven kandidaten is alleen Jacques Zoon (27) overgebleven. Zoon speelt nu nog bij het Residentie Orkest, maar stapt binnenkort over naar het Concertgebouworkest.

Vandaag wordt de halve finale afgerond. De finaleconcerten, waarin zes, of minder kandidaten zullen optreden met het Radio Symfonie Orkest, vinden zondag en maandag plaats. De prijsuitreiking van maandagavond en het Galaconcert van komende woensdag worden rechtstreeks uitgezonden door de AVRO-televisie.

Nuances

De charmes van de dwarsfluit liggen besloten in haar weke, licht ruisende toon. Die laat vele expressieve nuances toe, maar heeft daarnaast zijn beperkingen. Grote verschillen in volume zijn moeilijk te realiseren, en ook het timbre wordt bij mindere goden gauw uniform. Meer nog dan bij andere instrumenten zijn een goede articulatie en frasering vitaal voor het welslagen van een uitvoering.

Toch zijn bij het fluitconcours allerlei verschillende klankidealen te horen. Vibrato kan de klank meer intensiteit geven, maar bij overmaat ook hinderlijk doen tremuleren. De ene fluitist houdt het bij een vaste, alt-achtige klank, bij de ander klinkt het instrument zoet, met een lichte schrilheid in de hoogte.

Het is de tweede keer dat het Concours gehouden wordt. Vorig jaar draaide het om de cello, dit keer om de dwarsfluit. In 1989 komt de cello weer aan de beurt. Het concours is uitdrukkelijk bedoeld voor jonge musici: de maximumleeftijd is 30 jaar. Er zijn dit jaar drie deelnemers van 17 jaar oud: twee uit Rusland en een uit Tsjechoslowakije. Dat zijn overigens musici die hun sporen al verdiend hebben.

Zo speelt Evgeni Brokmiller, een Rus van nog geen 18 jaar oud, twee Telemann-fantasieën en het Cantabile e presto van George Enesco, die getuigen van muzikale rijpheid. Brokmiller en zijn landgenote Olga Ivoucheikova hebben eerst in eigen land een nationaal concours moeten winnen om naar Scheveningen te mogen.

Sportwedstrijd

De jury, voorgezeten door oud-KRO-man Manus Willemsen, bestaat uit negen fluitisten van internationaal aanzien. "We letten op de verhouding tussen persoonlijke kwaliteit – zeg maar présence – en instrumentaal kunnen", zegt jurylid Barthold Kuijken. "Maar uiteindelijk gaat het er voor mij om wat de uitvoering muzikaal gesproken waard is. Het probleem aan zo'n concours is dat musici zich erop voorbereiden alsof het een sportwedstrijd is; ze concentreren zich te veel op het fysieke, en dat brengt een disbalans te weeg. Als zulke spelers een technische fout maken is het dikwijls in één keer kapot. Maar wat mij betreft mag iemand die met overtuiging muziek staat te maken best een potje breken. Binnen zekere grenzen natuurlijk."

De Oostenrijkse fluitiste Gisela Beer speelt Bachs Partita in a. Ze kampt met een klein ademprobleem, maar toont temperament en stijlgevoel. Ze vervolgt met Fauré's Fantaisie, en dan wordt het even echt circus in het Circustheater. Elegant en behendig werpt ze de vlinderende riedeltjes als kushandjes de zaal in. Maar ook zij hoort later dat het concours voor haar afgelopen is. Toch dat ademprobleem.

"Het is werkelijk een heel ander soort mensen dan de cellisten van vorig jaar", observeert concoursmanager Anton de Beer. die tevens optreedt als soreekstalmeester. "Vooral de meisjes zijn veel liever." De man-vrouwverhouding onder de deelnemers is zo gelijk als het maar kan: 30 op 31.

Het voorronde-rantsoen is twintig fluitisten per dag, en dat drie dagen lang. Bij elkaar goed voor 36 sonates van C.Ph.E. Bach, 20 Partita's van diens vader J. S. Bach, 17 maal de Fantaisie van Fauré, 16 keer het Cantabile e presto van George Enesco, 13 uitvoeringen van Debussy's Syrinx, en enkele kleine doses Telemann, Ibert, Ferroud en Karg-Elert. De keuze was beperkt, de voorkeur nog meer.

Juist in die beperking blijkt de verscheidenheid, die ondanks de voorselectie nog aanzienlijk is. Bij sommige spelers hoor je al in de eerste noten dat ze het niet zullen redden, maar de meesten musiceren op een degelijk concoursniveau. Enkelen springen er uit door hun extreme beheersing van adem, embouchure en vingervlugheid, anderen weer door verrassende muzikale opvattingen. De Zweedse Karin Aurell is zo'n eigenzinnige muzikante. In de Bach-sonate brengt ze een ware retoriek, vloeiend, maar niet te vrij. De lakmoestest is voor haar geen probleem.

Verscholen in een klein hokje naast de zaalingang zit fluitbouwster Eva Kingma, omgeven door losse stukken fluit, kleppen, polstertjes en schroevedraaiers. Ze heeft zich vrijwillig ter beschikking gesteld als reparateur-voor-noodgevallen. Niet volkomen belangeloos, want er zijn natuurlijk potentiële klanten onder de deelnemers. "Ik had het niet verwacht, maar ik heb nog geen ogenblik zonder werk gezeten", zegt ze. "Ik heb nu een stuk of acht fluiten grondig onder handen gehad. Het is wel een beetje bedenkelijk hoe ver mensen het laten komen, sommige fluiten zijn werkelijk in een deplorabele conditie. Dat ontdekken ze natuurlijk pas op het laatst, en dan breken de de zenuwen los." Terwijl de fluitendokter praat ontdoen haar vingers bedrijvig met stukjes sigarettevloei een fluit van ongerechtigheden tussen de kleppen.

"Als ik hier niet gezeten had waren ze waarschijnlijk zelf gaan rommelen met papiertjes tussen het mechaniek en zo, en dan was het nog erger geworden. Voor mijzelf is de spanning ook groot. Het weegt heel zwaar als iemand het podium op gaat met een fluit waaraan je net allerlei dingen hebt bijgesteld."

Een kleine foto-expositie toont Kingma aan de draaibank, solderend, getooid met lasbril en, ontnuchtering, oorbeschermers. Fluitbouwen is niet zo romantisch als het lijkt.


© Frits van der Waa 2006