Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 16 mei 1988, Kunst, recensie

Verveling slaat toe in Entführung

Die Entführung aus dem Serail, van Mozart, door de Nederlandse Opera, in het Muziektheater, Amsterdam. Herhalingen: 17, 19, 22, 25, 27, 29 en 31 mei.

De scheidslijn tussen internationale allure en kleinsteedsheid is even duidelijk als die tussen vervoering en verveling. De enscenering van Mozarts Die Entführung aus dem Serail, deze maand te zien bij de Nederlandse Opera, laat zien dat er voor het overschrijden van die lijn maar een klein stapje nodig is.

Ergens in de tweede akte van Mozarts Turks getinte Singspiel maakt regisseur Helmut Polixa die cruciale stap, of liever: misstap. Een goed begin, zo wil het spreekwoord, is het halve werk. Maar verder dan half werk is Polixa niet gekomen.

De Entführung is een opera met hindernissen. Het is zelfs geen volbloedopera, maar een Singspiel: de partituur bevat naast enkele ensembles hoofdzakelijk solo-aria's, waarin de protagonisten hun gevoelens ontvouwen, en de handeling nagenoeg tot stilstand komt. De handeling zelf speelt zich niet af in recitatieven, maar in gesproken dialogen, waardoor de muzikale stroom op zijn beurt afgebroken wordt.

Het verhaaltje is aan de dunne kant en beschrijft hoe de jonge Belmonte, geholpen door zijn dienaar Pedrillo, zijn geliefde Konstanze en haar kamenier Blonde, gevangen genomen door de Turkse vorst Bassa Selim en bewaakt door de grimmige Osmin, probeert te bevrijden. Dat mislukt, maar de edelmoedige Selim schenkt ze desondanks de vrijheid.

De door de Nederlandse Opera geïnviteerde zangers zijn geen topvocalisten: de twee sopranen Birgit Fandrey (Konstanze) en Rebecca Littig (Blonde) komen niet zonder slag of stoot door hun coloraturen; de Engelse tenor Barry Banks (Pedrillo) schiet volkomen tekort in volume; en Jonathan Mack (Belmonte) straalt niet meer uit dan een fraai, helder tenorgeluid. De bas Kenneth Cox was enkele maanden terug in Don Giovanni een zwakke Commendatore. Hier geeft hij daarentegen, uitgedost als een boomlange Hell's Angel met hennahaar, de rol van Osmin zowel vocaal als fysiek overtuigend gestalte. De rol van Bassa Selim, een gesproken partij, wordt gespeeld door Oliver Tobias, een knap uitziende, maar schreeuwerige acteur.

Voormalig opera-intendant Jan van Vlijmen stelde dat zo'n cast van hooguit tweede garnituur het artistiek gehalte van het produkt niet nadelig hoeft te beïnvloeden. Daar moet echter wel wat tegenover staan.

Het is een waagstuk om een intiem, kleinschalig werk als de Entführung op het enorme Muziektheater-podium neer te zetten. In de eerste akte lukt dat, bij gratie van een sterke vondst van decorontwerpster Kathrin Kegler. De handeling speelt zich af tegen een zwart voordoek met daarin een ruitvormig venster, dat als het diafragma van een camera vergroot en verkleind kan worden. Die omlijsting wordt met groot effect benut. Nadat Osmin vanuit het doorkijkje zijn omgeving met schimpscheuten en bedreigingen bestookt heeft, verschijnt een gestileerde torentrans in het vignet, waarop Konstanze en Bassa Selim hun eerste schermutselingen uitvoeren. Tenslotte fungeert het venster als toegang tot het paleis, dreigend door Osmin versperd.

De tweede en derde akte spelen zich af tegen een uiterst sober, maar kolossaal decor van beweeglijke achterwanden, waarachter van tijd tot tijd in vage pasteltinten geschilderde en dikwijls moeilijk nader te duiden landschappen verschijnen. Dat kan veelzeggende beelden opleveren, zoals in Konstanzes Martern aller Arten, een juweel van een aria, waarbij de enorme aanrollende golven op de achtergrond haar inwendige turbulentie lijken te symbolisen. Maar lang niet alles is zo functioneel; en op den duur wekt het voortdurend heen en weer rijden van de panelen alleen nog irritatie.

Zo gaat het ook met Polixa's regie, die nog het beste werkt als hij de lange scenische leegten van de aria's onopgevuld laat, zodat de muziek voor zichzelf gaat spreken. Naar gelang hij meer toevoegt gaat hij verder de mist in.

De emotionele ontwikkelingen in de opera spelen zich af in twee driehoeksverhoudingen. Konstanze, trouw aan haar Belmonte, biedt het hoofd aan de voortdurende hofmakerijen van Selim, terwijl Blonde verwikkeld is in een plagerig steekspel met Osmin, allesbehalve een eunuch.

Polixa suggereert in zijn enscenering dat de beide vrouwen in de grond van hun hart meer op hebben met hun warmbloedige Turkse belagers dan met de hun voorbestemde slapjanussen Belmonte en Pedrillo. Konstanze staart verwilderd om zich heen als Belmonte bij hun weerzien neervalt om de zoom van haar gewaad te kussen. Dat is even subtiel als humoristisch. Veelzeggend is ook de laatste blik die ze Selim bij het vertrek toewerpt. De handtastelijkheden tussen Osmin en Blonde zijn daarentegen weinig dubbelzinnig.

Naarmate de vertelling zich afwikkelt neemt de onrust toe, en gaat de harmonie tussen handeling, decor en muziek verder verloren. Als de vluchtelingen in de derde akte door Osmin betrapt en geboeid worden, volgt een machteloos geworstel met touwen. Osmins gemep met zwepen van verschillend type wordt steeds stompzinniger. En de aanblik van Pedrillo's langdurig gestrompel na het verlies van een schoen is dodelijk.

Alleen vanuit de orkestbak wordt de oprukkende teloorgang van het scènebeeld een welsprekend tegenwicht geboden. Dirigent Hartmut Haenchen ontlokt het Nederlands Philharmonisch Orkest een afgewogen, rijk geschakeerde klank. Ofschoon zijn liefdevolle benadering soms overdreven voorzichtig is blijkt uit zijn nauwkeurige plaatsing van zowel de luchthartige als de dramatische accenten een fijnzinnige visie op Mozarts muziek.


© Frits van der Waa 2006