de Volkskrant van 3 september 1988, Kunst, recensie
New York Philharmonic lijkt een kolkende big band
Het New York Philharmonic Orchestra o.l.v. Zubin Mehta in het Concertgebouw, Amsterdam met werken van
Zwilich, Mozart, en Stravinsky.
Het was een toevallige ontmoeting tussen oude vrienden. In het Amsterdamse Concertgebouw kruisten de
wegen van het New Vork Philharmonic Orchestra en vioolgrootmeester Isaac Stern elkaar. Men liet het
niet bij wederzijdse affectiebetuigingen. Nog geen twaalf uur voor zijn orkest het podium zou betreden
besloot chefdirigent Zubin Mehta om Schuberts Tweede Symfonie te vervangen door Mozarts
Vioolconcert in G, KV 216. Met Stern als solist.
Maar de 68-jarige violist leverde woensdag nog een andere bijdrage aan de gebeurtenissen met zijn
Duizend Dollar Club. Zo strooide Stern woensdag gul met bank- en vioolnoten. Maar die laatste waren
helaas, als dollars in slechtere tijden, onderworpen aan hevige schommelingen.
Sterns recital van dinsdag werd al met gemengde gevoelens ontvangen. Het Mozart-concert waar hij en
het New Vork Philharmonic zich hals-over-kop in gestort hadden deed vooral verlangen naar die weggelaten
Schubertsymfonie. Tanend meesterschap of tijdelijke depressie, ik durf een diagnose niet aan. Maar de
portie onzuivere noten in Sterns spel, zijn niet aflatende geestdrift en incidentele bevlogenheid ten
spijt, is gewoon te groot. Tegenover Sterns zwierige uitglijders zetten Mehta en zijn musici een
orkestpartij die niet overliep van elegantie. Zand erover. Het publiek was blij met het
surprise-optreden van de beroemde violist.
Veel belangrijker was het messcherpe spel van het New Vork Philharmonic in Stravinsky's Sacre du
printemps. Een gloedvolle afsluiting van de Internationale Orkestenserie, die het in Londen
gevestigde Van Walsum Management elke twee jaar organiseert. Met Symbolon, een recente compositie
van Ellen Taaffe Zwilich, gaf het orkest al een voorproefje van zijn heldere, priemende strijkersklank
en zijn gedisciplineerde blazerssectie.
Zubin Mehta, 52 jaar, geboren in India, en sinds tien jaar music director van het orkest (als
opvolger van Bernstein en Boulez), vormt een volmaakte eenheid met zijn keurtroepen. Zoals veel
Amerikaanse orkesten zijn de New Yorkers specialisten in groot, schallend geluid, maar Mehta wist het
geweld schitterend in evenwicht te brengen met de akoestiek van de Grote Zaal.
Zonder afbreuk te doen aan de revolutionaire aspecten van de Sacre legt Mehta's interpretatie
relaties met het klankbewustzijn dat in de Franse muziek van het begin van de eeuw (en vooral bij
Debussy) een rol speelde. Dat komt vooral in de langzame secties naar voren, waarin meer geraffineerde
floers en vervloeiing hoorbaar wordt dan gewoonlijk het geval is. In de heftige delen, met hun
schokkende motoriek en hun ritmische explosies, ligt de nadruk meer op de briljante kleuren van het
orkestrale palet. De kopersectie, fel en brutaal, maar tegelijkertijd zwoel en spatgelijk als een big
band, neemt dan het voortouw. De strijkers lijken zich daaraan te spiegelen.
Dat alles bij elkaar maakte het tot een kolkende, opwindende, en tegelijkertijd nauwgezet
uitgebalanceerde Sacre, waarin, gek genoeg, vage echo's van ballroom-muziek toch weer een
typisch Amerikaanse behaagzucht verrieden. Dat trekje kwam openlijk naar voren in een fragment uit
Prokofjefs Romeo en Julia, en het ongegeneerd retteketet van Wagners Walkürenritt,
waarmee Mehta het enthousiaste applaus beloonde.
© Frits van der Waa 2006