Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 23 januari 1989, Kunst, recensie

Ketting en Keuris springen eruit bij premièreconcert

Nieuw werk van Kox, Ketting, Meijering en Keuris. Concertgebouw Amsterdam. Radio 4: 7 en 14/2 23.10 u.

Het was echt een mooi plan. Zet vijf ensembles van naam en faam op een rij, zoek voor elk een componist, en, presto, vijf nieuwe stukken die voor de verandering eens wat langer zullen meegaan.

Hoewel het project ruim te voren in de grondlak was gezet is het niet volledig uit de verf gekomen. Wroeter Joël Bons retourneerde zijn opdracht voor een viool-en-cello-duet. Toen waren er nog maar vier. Daarna bleek Wim Laman in zijn Midas' tomb (bedoeld voor het Schönberg Kwartet en Jard van Nes) een partij voor coloratuursopraan gestopt te hebben. Maar Jard van Nes is een alt/mezzo. Toen waren er nog maar drie.

Het kwam mooi uit dat Hans Kox net vier contrabas-etudes klaar had. Guibert Vrijens speelde ze, en dat deed hij goed. Maar reeds zijn gelaatsuitdrukking leek iets te verraden van het gevoel dat Kox' microscopische muurbloempjes opwekten: Vooruit dan maar. Hmpf.

En toen waren er opnieuw nog maar drie: Otto Ketting, Chiel Meijering en Tristan Keuris.

Wyneke Jordans en Leo van Doeselaar gaven een enthousiaste vertolking van Meijerings pianoduo Gedoogzone. Een stuk met aan de buitenkant een goede portie pep, daaronder een beetje te veel Stravinsky en van binnen, helaas – het was van meters afstand te zien aan de nagenoeg zwarte partituur –, een alles grauw makende mierenhoop van krioelende noten.

De afgewogen soberheid van Otto Kettings Pianotrio stond daarmee in schril contrast. In beide delen – het eerste traag vloeiend, het tweede vol scherp gearticuleerde ritmes – ontstaan uit beweeglijke noten en melodieën statische harmonische massa's, die vervolgens op uiteenlopende manieren worden doorbroken. In de uitvoering van het Guarneri Trio kwam de openliggende, bijna harde welluidendheid van het stuk goed tot zijn recht. Nuchterheid en vervoering gaan hand in hand, en de opwinding die het toch nog turbulente slot teweeg brengt komt haast als een verrassing.

Tristan Keuris, vorige week al in de aandacht met zijn Catena voor blazers en slagwerk, leverde met met zijn Kwintet voor klarinet en strijkkwartet opnieuw een bewijs van zijn virtuositeit als componist en instrumentator. Een klarinetkwartet is een genre met een hoog soortelijk gewicht (denk maar aan dat van Mozart) en Keuris heeft dan ook niet geschuwd het Orlando Kwartet en solist George Pieterson een partituur voor te leggen die er niet om liegt. De uitvoering deed dat evenmin. In het eerste deel, een Lamento, ontvouwt de klarinetpartij zich langzaam tegen een achtergrond vol tere flageoletten en getokkelde tonen, in uiterst verfijnde sterktegradaties, en het duurt geruime tijd tot het kwartet voor het eerst uitbreekt in een robuuste ensembleklank, die al snel weer uiteenvalt in een keten van dicht verweven motieven.

De twee middendelen zijn door een overgang, een passaggio heet dat bij Keuris, aan elkaar verbonden, en dat maakte de vorm van het werk een beetje onevenwichtig. Daarin maakt de transparante atmosfeer van het eerste deel plaats voor smeuïger, iets diffusere klanken, die met veel overleg, maar niet zonder een zekere grilligheid, aan elkaar gehaakt zijn. Het slotdeel straalt een roerig optimisme uit, waarbij de virtuoze topsnelheid van de klarinettist gelukkig geen doel op zichzelf wordt.

Het was echt een mooi plan, al was het alleen maar om dit stuk, dat in elk geval nog twee keer zal worden uitgevoerd.


© Frits van der Waa 2006