Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 27 januari 1989, Kunst, recensie

Claus Peter Flor riskant te werk met Tsjaikofski

Mendelssohn en Tsjaikofski door het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Claus Peter Flor. Concertgebouw Amsterdam. Herhaling: 28 januari. Radio 4: 29 januari 14 uur.

Het traject dat het Concertgebouworkest, gegidsd door gastdirigent Claus Peter Flor, woensdag aflegde, was nu eens effen en een beetje heiïg, dan weer vol glooiingen, maar duidelijk bewegwijzerd.

Flor is midden dertig en al enkele jaren chef van het Oostberlijnse symfonie-orkest. Het was zijn eerste optreden met het Concertgebouworkest.

Met zijn nogal zwaartillende, dik bezette visie op de Vijfde Symfonie van Mendelssohn liet hij zich aanvankelijk kennen als een deskundig, maar weinig bevlogen interpreet. Nu is deze "Reformatie"-symfonie (het was in feite Mendelssohns tweede, gecomponeerd in 1830) niet een erg handzaam werk, want het inspiratie-gehalte loopt na het eerste deel wat terug. En bovendien was de uitvoering op korte termijn ingelast in het programma, als vervanging voor violist Josef Suk (ziek) en Martinu's Eerste vioolconcert (herontdekt in 1973, en dus geen standaardrepertoire). Jammer dat daardoor ook Mendelssohns ouverture Die Hebriden van het programma werd afgevoerd.

Met Tsjaikofski's Vijfde Symfonie, die het concert volgens plan besloot, heeft Flor onmiskenbaar meer affiniteit. Vooral de grandeur van het werk, met zijn "noodlotsmotief" dat in elk van de vier delen terugkeert, wist hij waardig gestalte te geven, zonder zijn hand (of liever gezegd, de kopersectie) te overspelen. Opvallend was de elastische behandeling van het tempo, waarmee hij vooral in de twee turbulente buitendelen de expressie aanscherpte. Met goed geplaatste ritenuti en accelerandi boetseerde hij de spanning en de welvingen die voor Tsjaikofski's abstract-romantische zwaarmoedigheid essentieel zijn.

De risico's die zo'n benadering meebrengt kan een dirigent zich (behalve met zijn eigen orkest) eigenlijk alleen met een ensemble van het kaliber-Concertgebouworkest veroorloven. Flor durft, en hij heeft talent. Maar in de wat stemmiger middendelen wist hij dat niet voortdurend waar te maken. Vooral in de middenstemmen leidde zijn brede, vliedende slag tot een zweem van contactproblemen. De op zichzelf niet onaangename donzigheid die dat in de klank teweeg bracht sloeg verscheidene malen om in onrust en wazigheid.

Dat nam niet weg dat Flor de grote lijn en de orkestbalans nauwgezet in de gaten hield, wat in het tweede deel, Andante cantabile, resulteerde in momenten van een haast mahleriaanse vervoering.

Het slotdeel evenwel, met zijn martiale triomfmars, maakte duidelijk dat Flor pas werkelijk in zijn element is als hij voor veldheer kan spelen. Hier was een generaal aan het werk, die niet te beroerd is om op zijn tijd eens aan een bloemetje te ruiken of een balzaal te bezoeken, maar toch veel liever en met meer bekwaamheid een groot strijdtoneel beheerst, waar hij met een enkele vingerknip zijn colonnes en divisies in grote, organische troepenbewegingen door elkaar heen kan laten trekken.

Wat dat betreft is zijn tweede programma bij het Concertgebouworkest, aanstaande donderdag, een kolfje naar zijn hand: het Celloconcert van Schnittke, voorafgegaan door Romeo enJulia – niet van Tsjaikofski, maar van Prokofjef.


© Frits van der Waa 2006