de Volkskrant van 25 september 1989, Kunst, recensie
'Na de zondvloed'
Getuigenis Kamerkoor
ware tour de force
Burkhard, Reimann, Liszt en Schönberg, door het Nederlands Kamerkoor o.l.v. Uwe Gronostay.
Concertgebouw, Haarlem.
Er zijn twee muzikale disciplines die onlosmakelijk verbonden zijn met sferen van wijding en met
religieuze gevoelens. Dat zijn de koorzang en het orgelspel. Zeker, er is ook veel wereldse koormuziek,
en zelfs voor het orgel is vooral in deze eeuw menig onkerkelijk deuntje gecomponeerd.
Maar religieuze muziek blijft in beide gevallen de hoeksteen van het repertoire.
Dat is niet louter een kwestie van traditionele muziekpraktijk, maar ook van bepaalde technische
kwaliteiten: eigenschappen die maken dat beide media zich beter lenen voor expressie van het
bovenpersoonlijke en tijdloze dan voor de dikwijls hyper-solistische, scherp gearticuleerde
klankvoorstellingen waarop het idioom van veel moderne muziek berust. Bij zowel het koor als het orgel
berust de klankproductie uitsluitend op luchtstromen (door sommige componisten gaarne vergeleken met de
Levensadem). En bij beiden is het eindresultaat een bundeling van min of meer gelijke stemmen, een
klankcollectief met het soort van weidsheid dat zich slecht in een geluidsopname laat vangen. Maar
doorslaggevend is dat religieuze muziek het moeilijk kan stellen zonder het woord. Dus de muzikale
expressie van de godservaring heeft haar natuurlijk domein in de vocale muziek.
Aanleiding tot deze gedachtengang was het jongste optreden van het Nederlands Kamerkoor, dat een
viertal persoonlijke getuigenissen van componisten uit de negentiende en twintigste eeuw ten gehore
bracht.
Na de Zondvloed, het motto van deze compilatie, verwijst naar het uitbreken van de Tweede
Wereldoorlog, vijftig jaar geleden. Het koor bereist de komende week de BRD met dit programma, in een
enigszins gewijzigde opzet: eerst Gegen den Krieg van Hanns Eisler, vervolgens Die Sintflut
van de Zwitser Willy Burkhard en tot slot Friede auf Erden van Arnold Schönberg. De
boodschap liegt er niet om.
De Nederlandse variant van het programma, waarin Eislers grimmige aanklacht tegen de oorlog is
vervangen door Liszts Die Seligkeiten en het Nunc Dimittis van Aribert Reimann, is veel
milder van toon, maar daarom niet minder fascinerend. In de laatste werken staat tegenover het koor een
solo-bariton. Die partij, deze week nog vertolkt door Ernst Daniel Smid, die dat overigens alleszins
verdienstelijk deed, zal in de twee volgende concerten worden gezongen door Dietrich Fischer-Dieskau.
Hoewel de nu 64-jarige meesterzanger, zoals dat heet, over zijn top heen is is hij nog steeds een
interpreet van de eerste orde. Van die interpretatieve kracht hangt bij Liszt en bij Reimann alles af.
Reimann (53) is "de laatste jaren definitief doorgebroken", en is nu in Nederland evenzeer goed op
weg, want komende vrijdag reeds voert het Concertgebouworkest zijn requiem Wolkenloses Christfest
uit. En ook dan neemt Fischer-Dieskau, met wie Reimann goed bevriend is en voor wie hij veel van zijn
overwegend vocale werk heeft geschreven, de bariton-partij voor zijn rekening.
Aan Fischer-Dieskau zal het evenmin liggen als aan Ernst Daniel Smid, maar de sobere en toch
spannende lay-out van Liszts zaligprijzigingen uit 1859 is aanmerkelijk overtuigender dan de nogal
intuïtief aandoende opbouwen de subtiele smoezeligheid van Reimanns Nunc Dimittis uit 1984,
dat (te) veel van zijn effect ontleent aan het inlijven van Bachs koraalzetting Mit Fried und Freud
ich fahr dahin.
Zowel Burkhards Die Sintflut (1955) als Schönbergs Friede auf Erden (1907)
stellen, elk op hun eigen manier, de uitvoerenden voor een absolute tour de force. Terwijl
Burkhard de zondvloed vrijwel letterlijk uitbeeldt, door de sterk op de voorgrond geplaatste
tekstdeclamatie te omgeven met gekabbel en gemurmel van het stijgende en dalende water, en met
regenbogen in stralende tertsketens, raakt bij Schönberg de tekst van Conrad Ferdinand Meyer soms
ietwat ondergesneeuwd in veel abstractere, onbehaaglijke chromatische verwikkelingen, waarin niettemin
plaats is voor een heftige apocalyptische woordschildering en een slotverzoening waarin de vocale
lijnen op monumentale, haast orkestrale manier vervlochten zijn.
Het Nederlands Kamerkoor, altijd al een eersterangs-ensemble, heeft onder handen van artistiek
leider Uwe Gronostay, die het in dit concert zelf met soepele en welsprekende gestiek aanvoerde, nog
beduidend aan ensemblegeest en eenheid gewonnen. En dat komt het bovenpersoonlijke aspect in deze toch
zeer aan de persoon van de componist gebonden muziekstukken absoluut ten goede.
© Frits van der Waa 2006