Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 6 oktober 1989, Kunst, recensie

New London Consort brengt genuanceerde Carmina Burana

Carmina Burana, door het New London Consort. Muziekcentrum Vredenburg, Utrecht. Voorts: Deventer (6/10), Muiden (7/10).

Je zou het haast vergeten, maar tien jaar geleden speelde dat wat gewoonlijk "oude muziek" genoemd wordt zich nog af in de marge van de concertpraktijk. Het begon toen het Holland Festival in 1982 het Festival Oude Muziek Utrecht baarde. Daaruit kwam vervolgens de Stichting Organisatie Oude Muziek voort, en die bundelde de versnipperde plaatselijke initiatieven in een Netwerk voor Oude Muziek.

Voorts – en dat was tien jaar terug al helemaal niet te voorzien – is de stootkracht van de historisch verantwoorde muziekpraktijk zo groot gebleken dat ze de Klassieken (Haydn, Mozart, Beethoven, Schubert) vrijwel moeiteloos heeft ingelijfd.

Dat heeft ook zijn keerzijde. De écht oude muziek is temidden van de opgefriste Bach-cantates, de schoongemaakte Beethoven-symfonieën en de gerestaureerde fortepiano's een beetje op de achtergrond geraakt. Van de bijna veertig verschillende programma's in het "netwerk"-jaaroverzicht is het overgrote deel gewijd aan barokmuziek en wat daarna kwam. Muziek uit de renaissance (ruwweg 1400-1600) komt met enige goede wil voor op vijf programma's; muziek uit de Middeleeuwen slechts op drie.

Ook de praktijk van de Oude Muziek heeft kennelijk haar marges. Maar in die marges bevindt zich wel de componeerkunst van een slordige vijf eeuwen. Dat die kunst zeker niet onderdoet voor die van latere tijden is te horen bij het New London Consort, dat dezer dagen door Nederland toert met liederen uit de Carmina Burana.

Zelfs wie bij Carmina Burana niet direct denkt aan de grootschalige compositie van Carl Orff uit 1937 zal toch op zijn minst zuip-, vreet-, en vrijpartijen, begeleid door primitieve instrumenten, voor het geestesoog zien verschijnen. Een beeld, mede in de hand gewerkt door de nogal ruige en met veel slagwerk opgeluisterde interpretaties van sommige andere oude-muziek-ensembles.

Bij het New London Consort ligt het veel genuanceerder. Aanvoerder Philip Pickett heeft de nadruk gelegd op het "bijna encyclopedisch" karakter van de omstreeks 1230 opgetekende verzameling liedteksten. Inderdaad is de collectie uiterst veelzijdig. De teksten doorlopen alle gradaties tussen volks en verheven, en met de muziek is het al net zo.

In het manuscript is trouwens geen ontcijferbare noot te vinden: daarvoor is men aangewezen op "parallelhandschriften". En zelfs met het vinden van een bij de tekst horende melodie zijn de problemen niet ten einde, want de middeleeuwse notatie geeft geen gefixeerd ritme weer, om van aanwijzingen over voordracht, instrumentatie en dergelijke maar helemaal te zwijgen.

Voer voor zelfwerkzame specialisten dus. Zo iemand is Pickett, ook al bestrijkt het New London Consort een terrein dat zich uitstrekt tot en met opera's van Haydn.

In de arrangementen voor de vijfkoppige kern-groep van zijn ensemble gebruikt hij alle geaccepteerde middelen om een eenstemmige melodie te omlijsten, waaronder liggende tonen, omspelingen, tegenstemmen, en voor- en tussenspelen. Zijn benadering is verre van rigide of dogmatisch: waarom zou je de tweede strofe niet veel langzamer doen dan de eerste als dat bij de tekst past?

Maar veel van die finesses ontgingen het publiek in het Utrechtse Muziekcentrum, dat het moest stellen zonder een simpel tekstblaadje of zelfs een korte samenvatting van de inhoud. Het kon niet weten dat Alte clamat Epicurus, een spotlied op de vermeende vraatzucht van Epicurus, zijn parodistische werking eerder ontleent aan het gebruik van een pelgrimslied van Walther von der Vogelweide dan aan een boertige presentatie. En hoewel het volkomen duidelijk was dat Ich was ein chint so wolgetan een scabreus liedje is, kan bijna niemand gehoord hebben hoe humoristisch middelhoogduits en latijn hier door elkaar gehusseld zijn.

Maar de technische en improvisatorische vennogens van Pavlo Beznosiuk (vedel) en Tom Finucane (luit en gittern, een soort van enkelsnarige mandoline) zijn boven woorden verheven, en het aandeel van Pickett zelf, op de blokfluit, een tamboerijn en de symphonia (een draailier) is, hoewel minder virtuoos, heel geraffineerd.

Bij het New London Consort komen de Carmina Burana naar voren als de kunst van een gecultiveerde elite, die nochtans het lijfelijke en wereldse allerminst uit zijn bestaan gebannen had. Diezelfde houding sprak ook uit de voordrachtskunst van de beide zangers, Catherine Bott en Michael George, die zich met evenveel gemak en plezier bewogen tussen uitersten als het haast Schubertiaanse Veris dulcis en de Dubliners-achtige toegift In taberna quando sumus, die – als enige onderdeel waarbij dat nou echt niet nodig was – in Engelse vertaling gezongen werd.


© Frits van der Waa 2006