Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 9 oktober 1989, Kunst, recensie

Opera-series van KRO/VARA klinken èn fraai èn zwaar èn taai

Roméo et Juliette van Berlioz. Utrecht, Vredenburg. Ivan Soesanin van Glinka. Edo de Waart. Concertgebouw, Amsterdam. Radio: vanavond Radio 4.

Fraai maar taai. Korte woorden voor lange concerten, dit weekeinde de opening van series met concertant uitgevoerde opera's. Met twee uitvoeringen van Glinka's Ivan Soesanin gaven VARA en KRO het startschot voor hun opera-series.

In Utrecht luidde het Muziekcentrum zijn eigen internationale operaserie in met Roméo et Juliette van Berlioz, een "dramatische symfonie".

Dat beide concerten wat zwaar op de maag lagen had verschillende oorzaken. Berlioz' meesterlijke verklanking van het Shakespeare-drama leed onder een matte, bloedarmoedige uitvoering. Glinka's patriottische opera daarentegen ging, hoe wervelend ook gebracht, ten onder aan zijn eigen wijdlopigheid.

Toch was de – toevallige – confrontatie prikkelend. De Fransman Berlioz was maar een halfjaar ouder dan de Rus Glinka, en tussen de ontstaansdata van twee uitgevoerde stukken ligt slechts drie jaar. Maar terwijl het talent van Berlioz al tot volle wasdom gekomen was, had Glinka zijn eigen stijl nog maar amper gevonden.

Omdat hij de eerste componist was die typisch Russische elementen, ontleend aan de volksmuziek, in zijn muziek verwerkte staat Glinka bekend als "vader van de Russische muziek". Het neemt niet weg dat de invloed van Berlioz (vooral van zijn orkestratiekunst) van bijna even groot belang geweest voor de Russische muziek.

Ivan Soesanin, of Een leven voor de tsaar, de titel waarmee Glinka's opera op suggestie van de toenmalige tsaar Nicolaas I de geschiedenis inging, heeft na de eerste uitvoering in 1836 altijd repertoire gehouden in Rusland – zij het dat het werk na de revolutie van 1917 van de planken verdween tot er een nieuwe tekst voor geschreven was, waarin hoofdpersoon Iwan zich niet opoffert voor een feodale tsaar aller Russen, maar voor een leider van de volksmilitie.

Het spreekt vanzelf dat in de VARA/KRO-uitvoering (vanavond op de radio) de oorspronkelijke tekst werd gezongen. Ook het aandeel van Nikolai Ochotnikov (Soesanin), Tatjana Novikova (Antonida) en Tamara Sinjavskaja (Wanja) droeg zeer bij aan de Russische toonzetting van het geheel, zij het niet altijd in gunstige zin. In de Russische zangcultuur wordt waarde gehecht aan grote volumes en een volle timbres. Wat dat betreft stelden de drie niet teleur. Maar sopraan Novikova en alt Sinjavskaja knalden er, respectievelijk in het hoog en het laag, wel erg heftig uit. Ochotnikov straalde, met zijn diepe bas, grote stabiliteit uit, maar vertoonde de neiging om sneller te zingen dan de orkestbegeleiding. In de vierde hoofdrol, die van de soldaat Sobinin, liet de Amerikaanse tenor Gregory Kunde het achterste van zijn tong zien. Daarop bevonden zich zowel schrille als honingzoete geluiden. Dirigent Edo de Waart stuwde de equipe met meesterlijke stuurmanskunst voort langs de door hem gewenste muzikale curven (waaronder enkele haarspeldbochten in het tempo); het Radio Filharmonisch Orkest en het Groot Omroepkoor leverden een grootse prestatie.

Ivan Soesanin bevat fascinerende momenten, vooral in de koorpassages aan het begin en het slot. Tegelijkertijd zijn er minstens zoveel passages in Italiaanse belcanto-stijl, de stijl van zijn voorgangers in Petersburg. Deze stijlen komen niet tot integratie. Fnuikender is dat Glinka naarmate het werk aan de opera vorderde de mate waarin muziek en handeling elkaar ondersteunen uit het oog heeft verloren. De spanning ebt steeds meer weg. Noch coupures, noch de energieke ontknoping boden voldoende tegenwicht.

Berlioz' Roméo et Juliette, voltooid in 1839, heeft een grotere spankracht. Die komt onder andere voort uit de merkwaardige manier waarop Berlioz verschillende genres in elkaar heeft doen opgaan. Het stuk is, hoewel verhalend, uitdrukkelijk bedoeld voor het concertpodium. Het is geen opera, geen toneelmuziek, geen oratorium, en ook geen symfonie, maar een bouwwerk waarin elementen uit al die genres een rol spelen.

Jammer dat dit bouwwerk niet werkelijk driedimensionaal wilde worden, vrijdag bij het orkest van de Opèra de Lyon en zijn nieuwe chef-dirigent Kent Nagano. Misschien moeten Nagano en zijn musici nog aan elkaar wennen. Het is ook denkbaar dat Berlioz' lyriek te subtiel is voor de Amerikaan, al heeft hij zich doen kennen als specialist in grootschalig orkestrepertoire.

Het Franse orkest, dat de laatste jaren als een voetbalelftal spelers aankoopt, heeft een blazersgroep van meer dan behoorlijk niveau en een strijkerssectie die – pizzicati daargelaten – heel eensgezind is. Berlioz schrijft twee koren voor: een groot en een klein. Het grote koor, dat van het Grand Thèâtre de Genève is volgens het programma bezet met uitsluitend professionele zangers. Zo klonk het ook. De status van het kleine koor, het Bachkoor Keulen, was niet nader omschreven. Zo klonk het ook, helaas. Pas dankzij de bas Gilles Cachemaille, die het collectieve verzoeningsgebed aan het graf van Romeo en Juliette liefdevol en waardig aanvoerde, maakte het matglas plaats voor een spiegel met dieptewerking.


© Frits van der Waa 2006