Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 16 oktober 1989, Kunst, interview

Muzikaal bouwwerk op basis van tempo

AMSTERDAM - De pianist heeft het stuk uitgeteld met een systeem van turfstreepjes, de fluitiste met een lijst getallen. Maar hun telwerk had dezelfde uitkomst. Gek genoeg was al het rekenwerk alleen maar nodig om aan te tonen dat het in Why Patterns?, een compositie uit 1979 van de twee jaar terug overleden Amerikaan Morton Feldman, niet om tellen gaat, maar om tempo, om het gevoel voor tijd.

Een simpelweg Janssen, Pameijer en Koek gedoopt trio maakte vrijdag zijn debuut in de Amsterdamse IJsbreker. Een ongewoon trio met een prikkelend programma. De combinatie van slagwerk, piano en fluit is al niet erg alledaags. De samenwerking tussen deze drie musici is het nog minder: de pianist en componist Guus Janssen, wiens stukken zowel in het BlM-huis als in het Concertgebouw worden gespeeld, Eleonore Pameijer, een begenadigd fluitiste uit de harde kern van de nieuwe muziek, en Paul Koek, een slagwerker die zich tot theaterdier lieeft ontpopt.

Feldmans stuk was de aanleiding. Pameijer wilde het uitvoeren, en vroeg de bevriende musici Janssen en Koek mee te doen. Bijna vanzelf groeide er een programma omheen: nog een stuk van Feldman, twee stukken van Jeff Hamburg, en drie stukken van Janssen, waaronder Pogo III, een nieuw werk voor klavecimbel. Tot eind januari volgen nog optredens in Utrecht, Leiden, Rotterdam en opnieuw in Amsterdam.

En dan?

"We willen niet wéér zo'n clubje zijn waar voor geschreven moet worden", is het antwoord van Eleonore Pameijer. "Het uitgangspunt moet de muziek zijn, in plaats van de bezetting." Na het projekt, want zo zien de drie hun samenwerking, is het weer afgelopen met Janssen, Pameijer en Koek.

Feldman vraagt de drie spelers in Why Patterns? hetzelfde tempo aan te houden. Maar hij heeft de drie partijen (piano, fluit, en glockenspiel) zo opgeschreven – elk met zijn eigen maatindeling en zelfstandig te herhalen secties – dat de musici onmogelijk bij elkaar kunnen blijven. Het resultaat is een soort bewegend bouwwerk, een muzikale mobile, opgebouwd uit drie schuivende lagen vol steeds veranderende klok-achtige klanken. Verstild, tijdloos, en toch uitgekiend.

Het betekent dat Why patterns?, dat bijna een half uur duurt, alleen in z'n geheel kan worden gerepeteerd. Stoppen is er niet bij: het alternatief is helemaal van voren af aan beginnen. Het telwerk van Janssen en Pameijer laat zien dat er wel degelijk voorbedachte rade in het spel is. Piano en fluit moeten, althans in theorie, tegelijkertijd aankomen bij de laatste pagina, waar de noten voor het eerst netjes in het gelid staan, en daar valt ook de slagwerker, die kort daarvoor tot rust gekomen is, weer in.

"De paradox is dat dat het lijkt alsof het al okee is als ieder maar precies zijn tempo pakt en onafhankelijk doorgaat tot het eind", beschrijft Koek. "Maar je moet juist heel erg luisteren, wil het samen zijn."

Hoewel enkele van de uitgevoerde composities, met name Feldmans The King of Denmark, maar ook een sectie uit Janssens trio PF (een nieuwe versie voor klavecimbel, altfluit en drie bekkens), een beroep doen op de zelfwerkzaamheid van de musici komt er geen werkelijke improvisatie aan te pas.

Zo ijl en zwevend als Feldmans muziek, zo motorisch en scherp geprofileerd is Mode II van Jeff Hamburg. Hier gaat het om het "aan elkaar passen" van gehamerde kwintolen, sextolen en triolen, wil het spel van muzikale patronen die versnipperen in een nerveuze tempoverhoging maar aan het slot opnieuw stabiliteit bereiken, goed tot zijn recht komen.

Janssen, Pameijer en Koek komen ook elk aan bod als solist. Koek speelt Feldmans The King of Denmark, een stuk voor uitsluitend met de blote hand bespeeld slagwerk. Pameijer brengt Janssens piccolostuk Voetnoot I en Hamburgs Duo, een concertant stuk voor piccolo, basfluit en een door haarzelf voorbespeelde tape. Janssen maakt zijn debuut als klavecinist in zijn eigen Pogo III: "Thora Johansen en Annelie de Man hadden gevraagd om zo'n stuk. Dat is er dus nu. Alleen de wereldpremière is weg. Gekaapt door mij."

De eerste twee Pogo's die Janssen componeerde maakten deel uit van het vorig jaar uitgevoerde ensemble-project Dancing series. "Ik wilde nog zo'n stuk maken", licht hij toe, "en het moest voor het spichtigste instrument onder de instrumenten zijn. Dat heeft ook met de dans zelf te maken, of – hoe leg je zoiets nu uit – het zijn vaak spichtige mensen die die dans doen."

Pogo is punkdans, maar hoe karakteriseer je dat muzikaal? Janssen: "Heel simpel, mensen staan te springen. En ze doen het allemaal op hun eigen manier – Feldmaniaans doen ze dat – dus de een springt iets sneller dan de ander, het gaat allemaal door elkaar heen. Los van de muziek, daar let je verder niet op. En stage-diven, van het podium af de zaal induiken, doen ze dus ook, en ze headbangen, dan gaan ze met de koppen tegen elkaar rammen, althans ze maken gebaren die daar op lijken. Pogo komt weer van pogostick, een stok met een soort veer eraan, daar kun je heel hoog mee springen."

Janssen staaft zijn uitleg met een glasheldere uitvoering. Het stuk heeft, inderdaad, veel weg van een vlooientheater. De spirituele choreografie laat niets te wensen over. Deze vlooientemmer is een meester in zijn vak.


© Frits van der Waa 2006