de Volkskrant van 23 oktober 1989, Kunst, recensie
Bornkamp fenomeen in serie blaasmuziek
Blaasmuziek in de XXe eeuw, door Walter van Hauwe, blokfluit en Arno Bornkamp, saxofoon. De Unie,
Rotterdam.
In een buis met gaten kun je de meest uiteenlopende luchtkolommen laten trillen. Dat is het
onderwerp van Blaasmuziek in de XXe eeuw, een van de zeven concertseries waarmee het Rotterdamse
muziekcentrum De Unie de anatomie van de twintigste eeuwse muziek bloot wil leggen. De vierdelige serie
gaat vooral over houten blaasinstrumenten. Van de koperinstrumenten (buizen zonder gaten) komt alleen
de hoorn aan bod, en dan nog slechts als onderdeel van het blaaskwintet.
Het tweede concert van de reeks, een dubbelportret, werd verzorgd door twee topspelers, de
blokfluitist Walter van Hauwe en saxofonist Arno Bornkamp.
Terwijl de saxofoon als volwaardig muziekinstrument geaccepteerd is, is dat proces bij de blokfluit
nog in volle gang. Nederland loopt daarin voorop, mede door Frans Brüggen en de door hem opgeleide
Van Hauwe, voor wie in de afgelopen twee jaar vier stukken geschreven werden. Hij speelde ze alle vier,
wat aanleiding gaf tot een zekere uitputting, maar ook tot de constatering dat de emancipatie van de
blokfluit weer een stapje dichterbij is.
Het ietwat academisch getinte Roep van Maarten Altena en het veelzijdige, licht theatrale
Rotations van Jan Rokus van Roosendael bracht Van Hauwe vorig jaar al in première.
Daarnaast speelde hij twee splinternieuwe stukken, Largo van Guus Janssen en Ossesso vuoto
van Paul Termos. Het zijn pregnante stukken, die pleiten voor het instrument, juist omdat dat beide
componisten geen enkel beroep doen op de voorraad van meer of minder buitenissige blokfluit-effecten
die in de afgelopen jaren is opgebouwd. Beiden hanteren de kale blokfluittoon als bouwsteen. Hun
composities hebben bovendien een soort van rondo-structuur gemeen.
Janssens altblokfluitstuk Largo is een gedragen, uitgerekte lijn, die steeds meer wordt
opgesierd met kleine kriebelnootjes. De wrange uitglijders die veel van Janssens werk een vitale humor
geven ontbreken. Logische ontwikkeling en melodische schoonheid staan in het brandpunt.
Termos' Ossesso vuoto (bezeten leegte) voor sopraanblokfluit is agressief en ongenaakbaar.
Het skelet van het stuk wordt gevormd door een pijnlijk snerpende hoge toon en een soort van
boogie-riedeltje, die met minieme variaties steeds terugkeren, en waartussen zich telkens weer
onverwachte nieuwe wendingen voordoen.
Het is opmerkelijk dat Janssen en Termos, evenals Altena tevens actief als improvisator, nergens
kronkels en zijpaadjes hebben aangebracht, maar strikt en economisch te werk zijn gegaan. Diametraal
daartegenover stond Hard, een uitzinnige solo voor tenorsaxofoon waarmee Arno Bornkamp, na samen
met pianist Ivo Janssen een vriendelijke Sonate van Paul Creston uit 1939 en de nogal
eclectische, maar opzwepende Sonate van Edison Denisov uit 1970 ten gehore gebracht te hebben,
zijn aandeel aan het programma besloot. Hard is geschreven door de in 1952 geboren Franse
componist Christian Lauba en slaat in als een bom. Het stuk is in alle opzichten extravagant, maar Lauba
verliest bijna nergens zijn greep op de vele multiphonics, de jazzy growls, het gekef en
het gerammel met kleppen. Het is een overtuigend muzikaal verhaal, met wonderbaarlijke ontsnappingen
uit noodsituaties, een soort van meerstemmigheid-op-afstand, en een Breukeriaanse mallemolen aan het
slot.
Kortom, een ontdekking. Al moet ik er bij zeggen dat Lauba's meesterschap zijn evenknie vindt in dat
van de saxofonist. Bornkamp gaat tot het uiterste van zijn indrukwekkende vermogens.
© Frits van der Waa 2006