de Volkskrant van 13 november 1989, Kunst, recensie
Een scherpzinnige opera-karikatuur door Forum Jong
Riemannoper van Tom Johnson, door Opera Forum Jong. Twentse Schouwburg, Enschede. Voorts in Doetinchem,
Groningen, Maastricht, Amsterdam en Assen.
Dido and Aeneas, van Henry Purcell, door de operaklas van het Haags Conservatorium o.l.v. Siebe
Riedstra en Javier López Pinón. Koninklijk Conservatorium, Den Haag. Herhaling: 14/11
(20.00), 15/11 (12.45).
Een operazanger word je niet door aria's te zingen (al helpt het wel). Nee, een operazanger word je
door aan voorstellingen mee te doen. Dat is de gedachte achter Opera Forum Jong, een project van Opera
Forum dat jonge, gediplomeerde zangers, technici en regisseurs een voortgezette opleiding biedt en
tegelijkertijd functioneert als een echt, kleinschalig operagezelschap.
Het project heeft een tijdelijk karakter, en dat is jammer, want niet alleen zal het aankomend
operatalent dan op een houtje moeten gaan bijten, maar ook wordt de kans erg klein dat een verfrissend
stuk als Riemannoper, nu bij Forum Jong op het speelplan, ooit nog in Nederland herhaald wordt.
De Riemannoper, geschreven door de Newyorkse criticus/componist Tom Johnson, is geen opera:
van de buitenkant bezien is het een variétéprogramma voor vier operazangers en een
pianist. Van binnen is het een waanzinnige musico-chemische reactie waarbij de darmflora van de opera
zich gaat gedragen als een verzameling virussen en daardoor het genre van binnenuit doet exploderen.
De katalysator in die reactie is het Musiklexikon van Hugo Riemann (1849-1919). Het libretto
bestaat nagenoeg geheel uit aan dit standaardwerk ontleende teksten, en uitgerekend uit lemma's als
recitatief, arioso, Leitmotiv, parlando, kortom, alles wat met opera te
maken heeft. De muziek die Johnson daarbij geschreven heeft doet precies wat de tekst voorschrijft. Een
beschrijving van een da capo aria is een da capo aria. Is er sprake van diepe tonen, dan klinken
er diepe tonen. Op zichzelf is dat ironisch, maar het stuk ontstijgt aan de simpele pastiche (die
Johnson in de recitatieven wél beoefent) door een rigoureuze beperking van het
toonhoogtemateriaal. In het overgrote deel van de Riemannoper klinken slechts de noten A en D
(en hun octaveringen). Omdat hij op die noten vervolgens genadeloos alle clichématige ritmes,
vormen en gebaren uit de operaliteratuur loslaat is het effect geenszins dat van "minimale" muziek,
maar van een scherpzinnige karikatuur.
Dat is al tamelijk knots, maar de listige regie, gevoerd door Johnson zelf, in samenwerking met Uwe
Kreyssig, de artistieke leider van Forum Jong, maakt het geheel pas werkelijk tot een groteske
persiflage. Hij legt Riemanns teksten in de mond van vier hoogleraren, die zich aanvankelijk richten
tot het publiek, maar zich telkenmale laten meeslepen door de strekking van hun betoog. Dank zij
theatertrucs en de ontnuchterende plicht aan het eind van elk onderdeel het nummer van de
bladzijde te noemen gaan de verschillende "sketches" nu eens abrupt, dan weer haast onmerkbaar
in elkaar over.
Zo wordt de professorale katheder in het kader van het trefwoord Ombraszene snel omgebouwd
tot een doodskist. Nadat de necrofiele tenor zich met het daaruit opgestegen lijk uit de voeten gemaakt
heeft, behandelen de bariton en de primadonna het trefwoord Nocturne, gaan samen de kist, zeg
maar gerust de koffer, in om weer op te duiken tijdens de in Tagelied beschreven zonsopgang.
De kwaliteiten van de zangersploeg zijn ideaal voor een stuk als dat van Johnson (hoewel je dat net
zo goed andersom kunt stellen). Op vocaal-technisch gebied zijn ze niet allen even ver gevorderd, maar
hun podium-uitstraling en hun flexibiliteit compenseren dat meer dan voldoende. Vooral primadonna
Leonie Schoon, wedijverend met primadonna assoluta Anja Blom, wisselt even razendsnel van
kostuum als van stemtype. Dat alles gaat met een timing, waarin elk elementje op zijn plaats valt, van
het Oostduitse vlaggetje dat opduikt bij Glucks Reform-Oper tot het ketsende pistool in de
Galopp.
Na de pauze dreigen het arsenaal aan grappen en de toch wat beperkte muzikale mogelijkheden
enigszins uitgeput te raken. Maar dan maakt Riemann zelf, die als gipsen buste het geheel machteloos
heeft aanschouwd en reeds enkele malen letterlijk begon te smeulen van woede, nog net op tijd een eind
aan deze leerzame, onvergetelijke reeks encyclopedische wijsheden.
Purcell
Minder verblindend, maar welhaast even sympathiek is de Dido and Aeneas, Purcells
schitterende vestzak-opera uit 1689, die de operaklassen van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag
dezer dagen tot uitvoering brengen. In aanmerking genomen dat de meeste deelnemers nog maar aan het
begin van hun opleiding staan is de onderneming redelijk gelukt.
De nog prille stemkwaliteiten, het krakkemikkige strijkje en het vriendelijk heen-en-weer-gedraaf
stempelen de opvoering tot een typische schoolvoorstelling. Maar hoewel de details van Purcells muziek
kwetsbaar zijn, is de grote dramatische structuur ijzersterk. De in wezen ernstige materie (verscheurde
zielen, tragisch slot) is ruimschoots gelardeerd met humoristische, kleurrijke taferelen en weelderige
koorpassages.
Voor iets grotere kinderen kan deze voorstelling een heel aantrekkelijke eerste kennismaking met
"opera" opleveren, terwijl ook hun begeleiders niet het gevoel hoeven te krijgen dat ze hun tijd
verspillen.
© Frits van der Waa 2006