Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 27 november 1989, Kunst, recensie

Subtiele echo's in nieuwe Crumb-cyclus

Werk van Crumb, Carter, Turina e.a. door David Starobin, gitaar, e.a. De IJsbreker, Amsterdam.

Er zijn componisten die hun leven lang hetzelfde stuk componeren. De Amerikaan George Crumb, inmiddels 60 jaar oud, is zo iemand.

Crumb heeft iets met duisternis, sterrenluchten en mystiek getinte astronomie. Een van zijn eerste stukken, in 1963 geschreven op tekst van Federico García Lorca, heet Night music. Zijn twee recentste stukken, onderdelen van het in 1988 begonnen Quest, hebben de titels Dark paths en Nocturnal.

Die twee partituren, waar Crumb slechts tien dagen voor ze in de IJsbreker hun wereldpremière beleefden de laatste hand aan gelegd had, behelzen het eerste en het laatste deel van wat een vijfdelige cyclus moet worden. Het voltooide werk krijgt een symmetrisch opbouw: drie langzame delen met daartussen twee snelle.

Quest is opgedragen aan David Starobin, de specialist op het gebied van eigentijdse gitaarmuziek die de eigenlijke hoofdrolspeler van het programma was. Zijn virtuoze, felle voordracht van een aantal hoofdzakelijk in Amerika gecomponeerde werken van diverse pluimage maakte meer indruk dan de muziek zelf. Changes, een solostuk van Elliott Carter, en Crumbs Quest waren daarop de enige uitzonderingen.

Starobins bijdrage aan de nu uitgevoerde veertig procent van Quest is overigens niet belangrijker dan die van de overige vijf muzikanten, die harp, contrabas, saxofoons en slagwerk bedienen. Wel lijken de vooral in Dark Paths veelvuldig optredende kwartreeksen ontleend te zijn aan de "open" snaren van de gitaar.

Crumb is een van die zeldzame muziekmagiërs die zelfs het meest summiere groepje noten een eigen evocatieve kracht kunnen geven. Zowel de bouwsteentjes als de architectuur van deze twee in sfeer sterk verwante langzame delen zijn van een aan het naïeve grenzende eenvoud. Een simpel klagend melodietje van de sax; een steeds terugkerend motief in de bas, waaraan de harp parallelle kwinten met hun karakteristieke dreigende zoem toevoegt; gebroken akkoorden die zich vermenigvuldigen tot rimpelende samenklanken; tinkelende belletjes en fijnzinnig geritsel op tromvellen; en nog zo wat.

Het is naast het spel van haast rituele, subtiel gevarieerde herhalingen vooral het surrealistische coloriet van Crumbs muziek dat de aandacht gevangen houdt. Het effect van een op zichzelf stereotiepe gitaar-riedel die als een echo wordt herhaald in de harp en de dulcimer is puur spookachtig. Een hoge flageolettoon, in feite niet meer dan een dof plukgeluid, wordt verdubbeld in de vibrafoon, wat een timbre met een bovenaardse resonantie oplevert.

Met zulke uiterst spaarzaam gehanteerde middelen priemt Crumb recht in het muzikale onderbewustzijn: de luisteraar krijgt al gauw allerlei associatieve beelden voor ogen. Er is niet veel muziek die dat vermogen heeft. Maar ook wanneer je die knop bewust omdraait blijft er een muzikaal verhaal van een geraffineerde abstractie over, dat als de cyclus compleet is ongetwijfeld nog aan lading zal winnen.


© Frits van der Waa 2006