de Volkskrant van 2 februari 1990, Kunst, recensie
Punctuele Hindemith van opvoeder Chailly
Stravinsky, Hindemith en Dvorak door het Koninklijk Concertgebouworkest en Leo van Doeselaar o.l.v.
Riccardo ChaiIly. Concertgebouw, Amsterdam. Herhaling: 2/2, 4/2 en (alleen Stravinsky) 8/2. Radio: 4/2, 14.15 uur.
Paul Hindemith heeft in de jaren twintig zeven composities met de titel Kammermusik
geschreven. De bezetting loopt uiteen van twaalf solomusici tot een flink kamerorkest met solist.
Werkelijk "kamermuziek" is het niet. Hindemith wilde met de benaming Kammermusik veeleer
uitdrukken dat het geen "symfonische" muziek in de traditionele zin is.
Het Concertgebouworkest gaat met Riccardo Chailly de complete Kammermusiken uitvoeren in twee
Holland Festival-concerten en daarna bij Decca op cd zetten.
Wat dat betreft kwam het aardig uit dat het orkest dezer dagen de operabegeleiding doet bij Mozarts
Così fan tutte. Daar is niet de voltallige bezetting voor nodig. Ruimte derhalve om
daarnaast twee programma's met grote muziek voor kleine bezetting te brengen. Zo speelt het orkest deze
week Dvoraks Serenade in d, op. 44, Stravinsky's Dumbarton Oaks en als eerste van
twee voorschotten op het Holland Festival Hindemiths Kammermusik nr.7.
Het idee om Stravinsky en Hindemith, die zich in deze stukken beide oriënteerden op de muziek
uit het Baroktijdperk, bij elkaar te zetten is logisch. Opmerkelijker was de combinatie van dit duo met
Dvorak, en hun verschijning in de eerwaarde B-serie, het bastion waarin Brahms, Beethoven en Bruckner
het bewind voeren.
Dan krijg je ook opmerkelijke gevolgen, zoals de verzuchting dat het "nogal modern" was, in de pauze
waargenomen uit de mond van iemand die waarschijnlijk nog in korte broek rondliep toen Hindemith en
Stravinsky hun muziek schreven (dat was respectievelijk in 1927 en 1938).
En toch. Als Chailly met deze programmakeus opvoedkundige bijbedoelingen heeft gehad kan hij niet
ontevreden zijn. Weliswaar werd Stravinsky, wiens vermogen om altoos tegen de haren in te strijken
zelfs in zijn Bachachtige Dumbarton Oaks duidelijk waarneembaar is, met enige reserve ontvangen.
Hindemiths Kammermusik daarentegen viel in goede aarde.
Toen Hindemith dit werk componeerde was hij 32, maar had toen het overgrote deel van de wilde haren
uit zijn jeugd al verloren. Op foto's is te zien dat dat ook in letterlijke zin het geval was.
Dat wil niet zeggen dat de zevende Kammermusik geen imponerend werkstuk is. Het is in feite
een driedelig orgelconcert, met een welgevoeglijke, maar uit het chromatische palet geputte
meerstemmigheid, die in het eerste deel monter, in het tweede expressief, en in het derde voluptueus
van gestalte is.
De punctuele, maar energieke voordracht van solist Leo van Doeselaar, terzijde gestaan door twee
registranten, deed bijna vergeten dat het instrument in het Concertgebouw zo'n rare knerpkast is.
Chailly en het orkest blazers en lage strijkers voegden de soms grandioos overhellende
plateaus ineen tot een doorschijnend mozaïek.
In Stravinsky en Dvorak kwam het ensemble er, gemeten naar Concertgebouworkest-maatstaven althans,
niet geheel bevredigend uit. Op kleine puntjes haperde er wat in de coördinatie. En de akoestiek
van de zaal is voor dergelijk minimaal bezet werk minder gunstig. Snelle baspartijen krijgen dan
neiging tot rondrollen.
Maar in de delen met een minder onstuimig karakter, zoals het Allegretto van Dumbarton
Oaks, sereen, maar vol half bedwongen onrust, of het Andante van de Serenade, met
zijn hortende hoornfiguren en lyrische rietpartijen, daar leken de klanken zich, als vissen in een
aquarium, met instinctieve gratie naar de ruimte te voegen.
© Frits van der Waa 2006