de Volkskrant van 14 februari 1990, Kunst, recensie
Gamelan verrijkt met elektronica
Muziek van Nørgård, Kuiper, Termos en Meijering, door Ensemble Gending o.l.v. Jurrien Sligter.
Provadja, Alkmaar. Herhaling: Utrecht (18/2), Rotterdam (25/2), Leiden (2/3) en Amsterdam (3/3).
Het ensemble Gending bestaat uit twaalf tot achttien musici, in kleermakerszit opgesteld achter
instrumenten die het meest weg hebben van rekken met komfoortjes. Sommige spelers zijn half verscholen
achter grote hangende gongs. Ze zijn voorzien van allerlei hamertjes, kloppertjes, en staafjes, waarvan
sommige ogenschijnlijk heel onhandig vastgehouden worden, omdat de handpalm ook dienst doet als demper.
Gending is geen gewoon gamelan-orkest. Het speelt eigentijdse composities. De daarvoor vereiste
dubbele deskundigheid is zeldzaam, en in het gezelschap zijn dan ook zowel slagwerkers als musicologen
en componisten te vinden. Het zijn mensen die vertrouwd zijn met moderne muziek, maar uit wier
gamelan-techniek meer toewijding en volharding dan virtuoos vakmanschap spreekt. Onder Jurrien Sligter
komt dit heterogeen ensemble toch tot vlekkeloos, zij het zelden bevlogen samenspel.
Gending presenteerde zich een jaar geleden voor het eerst met drie nieuwe Nederlandse composities en
één ouder werk, het in 1975 gecomponeerde Gending van Ton de Leeuw.
Vergeleken met dat eerste, op zichzelf al afwisselende concert, zit Gendings tweede programma vol
krasse, zelfs extreme tegenstellingen. Contrasten die opnieuw bewijzen dat er muziek zit in de
merkwaardige cultuurkruising die het ensemble nastreeft.
Die kruising is niet allereerst merkwaardig omdat de gamelan een heel eigen mikrokosmos van timbres
behelst, maar vooral omdat de stemming, of liever stemmingen, van het instrumentarium volkomen afwijken
van alle toonstappen waaraan blokfluitgaatjes, pianotoetsen en gitaarfretjes onze westerse oren hebben
doen wennen.
Dat is ook voor componisten een uitdaging. Hoe haal je muziek uit systemen die het octaaf in vijf
gelijke (slendro) of zeven ongelijke mootjes (pelog) verdelen? En hoe geef je die muziek
vervolgens vorm en richting?
De twee componisten die zich hebben beperkt tot wat voor de hand lag hebben betere antwoorden
gevonden dan de twee die aan het wezen van de gamelan zijn gaan peuteren.
Gendhing (1980-88) van de Deen Per Nørgård is geschreven voor een Deense
slagwerkgroep, die zich bediende van Balinese instrumenten. Het stuk is door Klaus Kuiper omgewerkt
voor het Javaanse instrumentarium van Gending.
Symfonisch
Nørgårds behandeling van de gamelan is haast symfonisch, met duidelijke tegenstellingen
tussen verschillende klankkleuren, tussen soli en tutti, en tussen geprofileerde voorgrond en versmolten
decors. Een bondig stuk, dat ook in ritmisch opzicht levendig en bij vlagen opwindend is.
Met zijn al even bondige compositie Kendang bewijst Paul Termos eens te meer zijn vermogen om
zijn materiaal tot een welhaast blanco velletje te reduceren en daaruit vervolgens kleur, waarde en
logica te winnen. Kendang heeft een symmetrische, vijfdelige vorm; de laatste twee zijn verkorte,
maar verrijkte varianten van de eerste twee. Slagen op de grote trom, de kendang, vormen een
rode draad in het stuk. Het eerste deel geeft, uitgaande van een tweetonig motief, niet meer aan dan
het kader. Het tweede gaat uit van melodische beweging, het derde van toonherhalingen, die geleidelijk
inkrimpen, meerstemmig worden, en daarmee een logische aansluiting met de reprise van het tweede deel
bewerkstelligen. Alleen al deze compositie bewijst het bestaansrecht van een ensemble als Gending.
Klaus Kuiper, tevens speler in het ensemble, demonstreert in zijn breed opgezette Penyilangan
dat hij niet alleen over een diepgaande kennis van het instrumentarium beschikt, maar ook over veel
ideeën. Te veel eigenlijk.
Zijn idee om de toongeslachten slendro en pelog met elkaar te combineren, dan wel te
contrasteren leidt tot spannende samenklanken, die menigmaal overgaan in een soort van Aziatische
kakofonie. Dan wordt meteen hoorbaar dat je de grenzen van die voor ons zo onwennige orde niet zomaar
kunt uitgummen. Het neemt niet weg dat Kuipers werk lang blijft boeien door het orkestraal raffinement
en door de telkens nieuwe ideeën, geput uit tal van verschillende speltradities. Maar het neemt
evenmin weg dat de overkoepelende constructie van het stuk niet sterk genoeg is om zo veel ingevingen
te torsen.
Radicaal tegenover Kuipers eclectische werkstuk staat Achterlangs, waarin Chiel Meijering te
werk gaat met de voor hem karakteristieke nadruk op het motorische element.
Uit verzet tegen het "softe intellectuele gepriegel" dat hij bij Gendings vorige optreden heeft
gehoord heeft Meijering het ensemble uitgebreid-met vijf trombones en een drumkit. Bovendien laat hij
vaker de onderstellen aanslaan dan de instrumenten zelf. Het resulteert in een provocerend, en
aanvankelijk, met zijn kopergeknauw en massaal geratel, zelfs afstotend stuk. Maar op den duur bereiken
het Westerse koper en het Oosterse brons toch een harmonieuze en vitale synthese in een passage met
scherp ketsende ritmische motieven, die zijn climax vindt in een onverwachte "lick" van de trombones,
waarna hernieuwde massale cascades en kloppartijen uiteindelijk samengebald worden tot een enkele
wegstervende, pulserende toon. Een vitaal stuk, maar het gaat flink tegen de haren in. En Meijerings
opzettelijke aantasting van de gamelan-klank levert niet genoeg nieuwe timbres op.
Als het om "verrijking" van het gamelan-palet gaat, lijkt de combinatie van elektronika en gamelan
waaraan Gending volgend jaar een themaprogramma zal wijden meer perspectieven te bieden.
© Frits van der Waa 2006