Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 19 maart 1990, Kunst, recensie

Boerende brontosaurussen uit bromdoos en huildoos

Futurisme/Dadaïsme: twee concerten met Chaim Levano, Misha Mengelberg, het Mondriaan Kwartet, Rosanna Maggia e.a. De IJsbreker, Amsterdam.

Hulde voor Misha Mengelberg! Leve het futurisme, en drie hoeraatjes voor het lawaai!

Het gereutel en geronk dat opsteeg uit vijf vrolijk gekleurde kisten met toeters eraan vormde vrijdag en zaterdag het middelpunt van een mini-festival over de dromen en daden, de gekte en gedrevenheid van Dada en Futurisme, twee stromingen die tussen 1910 en 1930 de kunst op zijn kop zetten. Dat alles was een uitvloeisel van een uitnodiging aan Misha Mengelberg om zijn muziek in een "componisten-dubbelportret" te confronteren met het work van een bewonderde collega.

Mengelberg heeft niet gekozen voor een componist, maar voor een beweging, een mentaliteit. Voor een kunst die nieuwe vertrekpunten kiest, zoals de Ursonate, Kurt Schwitters' grote klankgedicht ("Fümms bö wö tää zää Uu, pögiff, kwii Ee"). En zoals het "Bruitismo", de lawaaikunst van Francesco Pratella en Luigi Russolo.

De schilder/componist Russolo (1885-1947), die in 1914 zijn eerste ruismachines, de intonarumori, construeerde, was een man wiens vernuft gelijke tred hield met zijn vernieuwingsdrang. Een Willie Wortel van de nieuwe muziek, onbegrepen en vergeten.

Russolo's instrumenten hebben de Tweede Wereldoorlog niet overleefd. Pas in 1979 heeft Futurisme-specialist Franco Maffina een vijftal intonarumori, waaronder een ululatore (huildoos), een ronzatore (bromdoos) en een gorgogliatore (gorgeldoos), kunnen reconstrueren. Maffina, met zijn instrumenten meegekomen naar de IJsbreker, belichtte in een lezing het futuristische gedachtengoed en het principe van Russolo's instrumenten.

In alle ruisdozen is een snaar gespannen, waarvan het ene eind vastzit aan een rond membraan (vergelijkbaar met de konus van een luidspreker). Uit de doos steekt een hefboom waarmee de snaar verstemd kan worden. De snaar wordt "aangewreven" door de rand van een met de hand aangezwengelde schijf. De kleur van het geluid wordt allereerst bepaald door de vorm en het materiaal van die schijf. Een gladde rand leidt tot een jammerend gesteun, grote houten zaagtanden tot een mild geknetter, kleine metalen tandjes tot een scherpe schraapklank, enzovoort.

Het zijn potsierlijke geluiden, en het duurt even tot gedachten over boerende brontosaurussen en langsscheurende motorfietsen plaats maken voor het inzicht dat het Russolo inderdaad gelukt is om het lawaai tot een "autonome, kneedbare materie, onderworpen aan de wil van de kunstenaar" te maken. Een beetje primitief, maar wat wil je, het was nog maar 1914.

Het stemt dan ook droevig dat verscheidene instrumententypes uit Russolo's intonarumori-orkest volledig verloren zijn gegaan, net als het Rumorharmonium dat hij in later jaren heeft uitgevonden. Daardoor kan zijn muziek niet uitgevoerd worden.

Waarschijnlijk is het werk van Russolo veel radicaler geweest dan dat van collega-futuristen. De nu uitgevoerde composities van zijn broer Antonio Russolo, Francesco Pratella en anderen laten horen dat het niet makkelijk is om zomaar een traditie achter je te laten. Veel verder dan salonmuziekjes, strijkkwartetten met ruis-intermezzi, of een soort hoorspel over een neerstortend vliegtuig zijn deze componisten niet gekomen. Een bruisend concert was het wel. Middelpunt was de Italiaanse sopraan Rosanna Maggia, een dame met een sterke podium-uitstraling, en tevens verantwoordelijk voor enkele kolderieke toonzettingen van futuristische teksten. Naast het Mondriaan Kwartet en pianist Ivo Jansen stond een kwartet van slagwerkers dat de ruisdozen bediende, en hilarische schermutselingen uitvoerde, met Han Bennink, die zo driftig aan zijn scoppiatore draaide dat het ding zijn schalbeker verloor, als gangmaker.

Ook de eerste concertavond was een belevenis – niet het minst door het relletje tijdens de wereldpremière van Mengelbergs Arm bijt voet, voor strijkkwartet, trompet en intonarumori. Midden in het stuk ging een van de aanwezigen, kennelijk beschonken, in de clinch met IJsbreker-directeur Wolff. De vraag of het voorval nu al dan niet in scène gezet was (dat was, hoe Mengelbergiaans ook, niet het geval) hield de bezoekers nog lang na het concert bezig.

In Arm bijt voet speelt het strijkkwartet een weemoedig, steeds wrakkiger wordend deuntje, afgewisseld met luid geschraap van de ruismachines. Een trompetsolo van Evert Hekkema en een slagwerk-improvisatie van Bennink fungeren als intermezzo. Uiteindelijk krijgt het strijkkwartetmuziekje de allure van een stel knarsende deuren, haast een imitatie van het vocabulaire van de intonarumori.

Als speler had Mengelberg in zijn eigen concert slechts een bescheiden aandeel. Zijn Muziek voor 2 pianisten stamt nog uit zijn conservatoriumtijd. Net als bij de eerste uitvoering in 1961 zat Louis Andriessen achter de piano, en Mengelberg er onder. In het stuk – hier en daar een akkoord, een kreet, een klop, en heel veel rusten – speelt het element van traditie-treiteren beslist een belangrijke rol. Maar bij zo'n reconstructie, wanneer iedereen geduldig en devoot zit te luisteren, ontbreekt het bruskerend effect.

Dat is de slijtage-werking van de tijd, onvermijdelijk en eigenlijk betreurenswaardig. Het leidt ertoe dat je een stuk als Schwitters' Ursonate, ooit zo overrompelend, nu waarneemt als een "klassiek" muziekstuk ("Chaim Levano nam het Largo wat te snel, maar imponeerde in de hoekdelen"). En zo zullen we ook de schok van het nieuwe, die Russolo's ruisdozen eens teweegbrachten, nooit meer zo kunnen ervaren als de luisteraars van het jaar 1914.


© Frits van der Waa 2006