de Volkskrant van 2 april 1990, Kunst, recensie
Vlammende Varèse bij Residentie Orkest
Franck, D'Indy, Jolivet en Varèse, door het Glinka Kwartet, het Nederlands Kamerkoor, en het
Residentie Orkest. Dr. Anton Philipszaal, Den Haag.
Vincent d'Indy zag eerst wel wat in Edgard Varèse. Het was 1904 toen Varèse, 20 jaar oud,
toegelaten werd tot de Parijse Schola Cantorurn, waar d'Indy, toen 53, compositie en directie doceerde.
Beiden waren stijfkoppen, en het duurde niet lang, of ze hadden gloeiend de pest aan elkaar gekregen.
Zoals Varèse het later beschreef; "Zijn hoogmoed liet niet het minste spoor van originaliteit
toe, laat staan van onafhankelijk denken, en ik wilde geen kleine d'Indy worden. Eén was genoeg."
De baanbrekende muziek van Varèse heeft niets gemeen met de ietwat behoudende composities van
d'Indy. Vermoedelijk was het zaterdag dan ook de eerste keer dat hun werk in één concert
met elkaar geconfronteerd werd. Voor de serie die het Residentie Orkest dit seizoen wijdt aan Aspecten
van de Franse muziek zijn dergelijke combinaties kenmerkend.
Naast het orkest zelf traden ook het Glinka Kwartet en het Nederlands Kamerkoor op, met
respectievelijk het Strijkkwartet van Franck, een mooi, maar slaapverwekkend stuk, en
Epithalame van André Jolivet. Dit twaalfstemmige koorwerk uit 1953 bevat fascinerende
momenten, zoals de imitatie van beierende klokken in de eerste maten, maar helaas zakt die spankracht,
vooral halverwege, wat in.
D'Indy was vertegenwoordigd met La mort de Wallenstein, het derde deel uit zijn symfonische
trilogie Wallenstein. Een vakkundig werkstuk, waarin invloeden van Franck en Wagner doorklinken,
en dat opvalt door de lenige behandeling van het tempo. Maar ook is er veel dat plichtmatig en
voorspelbaar aandoet: sequenzen, gewandel langs de chromatische toonladder, en herhalingen die
effectief zouden;zijn als de motieven zelf wat pregnanter waren.
Dat d'Indy het zou afleggen tegen Varèse was te verwachten, maar zijn werk haalt het ook niet
bij dat van zijn tijdgenoot Henri Duparc. Aan de sprankelende distinctie van diens symfonisch gedicht
Lénore kon ook de soms wat te nijdig uitpakkende kopersectie geen afbreuk doen.
Hoewel een enkele maat van Varèse in staat moet worden geacht een complete symfonie van
d'Indy te verpletteren, was de hier geboden vergelijking niet volkomen eerlijk. De
Wallenstein-trilogie stamt uit de jaren 1873/81 en hoort tot d'Indy's vroege werk. Varèses
Arcana, zowat een halve eeuw later gecomponeerd, is daarentegen een stuk waarin de componist
zijn onvervreemdbare idioom al lang heeft gevonden.
Naast zijn generatiegenoten Schönberg en Stravinsky, de twee invloedrijkste componisten van de
twintigste eeuw, is Varèse een goede derde en de modernste, met zijn opvatting van muziek
als "georganiseerd geluid" enl zijn ideaal van de "bevrijding van de klank".
In zijn muziek gaat het om een gestileerd gevecht, een ontketening van energie, belichaamd in
scherpe, ruige klanken, en een als het ware uitgebeiteld, maar levend ritme. Zo ook in Arcana,
na Amèriques zijn omvangrijkst bezette compositie. Naast een soms aardse motoriek die
enigszins doet denken aan Stravinsky's Sacre staan kale, lege vlakken, duizelingwekkend
optorenende klankbundels en harmonische spektra die het oor treffen als een vuurstraal uit een
vlammenwerper.
Aan alle orkestmuziek doet een levende uitvoering meer recht dan de mooiste opname. Voor Varèses
muziek geldt dat in extreme mate, temeer omdat ze zo zelden wordt uitgevoerd. Alleen daarom al
maar ook dankzij het Residentie Orkest dat onder Gilbert Varga zijn tanden liet zien was deze
uitvoering een belevenis. Een eenmalige, jammer genoeg.
© Frits van der Waa 2006