de Volkskrant van 11 mei 1990, Kunst, recensie
Project Jonge Componisten leidt tot kosmopolitisch concert
Vijf uiteenlopende banden met het verleden
Zuidam, Klein, Tsoupaki, Selen en
Hamburg, door het Nederlands Ballet
Orkest en solisten o.l.v. Lucas Vis.
Beurs van Berlage, Amsterdam. Herhaling: Den Haag, 11 mei. Radio 4: 6/7 en 13/7, 18.00.
Voor menig aankomend componist loopt het schrijven van orkestmuziek uit op droogzwemmen. Zo groot
zijn de uitvoeringsmogelijkheden immers niet, vooral niet als je nog geen naam gemaakt hebt. En toch is
dat terug-horen een noodzaak. Klopt de realiteit met het klankbeeld dat de componist voor ogen (of
liever: oren) had?
Het Nederlands Ballet Orkest doet daar wat aan, met zijn jaarlijks weerkerende Project Jonge
Componisten. Een belangrijk initiatief, ook al is het artistieke gewin niet altijd overweldigend.
Over de aflevering van dit jaar kan het orkest tevreden zijn. Alleen al de kwaliteit van de
uitvoeringen, geleid door Lucas Vis, doet wensen dat het NBO zijn dienende positie in de orkestbak
vaker zou verlaten.
De jonge componisten in het programma zijn tussen de 25 en 35 jaar oud. Opvallend is dat drie van
hen afkomstig zijn uit het buitenland (Amerika, Duitsland en Griekenland), al wonen ze al langere of
kortere tijd in Nederland. De twee autochtone Nederlanders hebben op hun beurt kennis vergaard in
Amerika en Duitsland. Daardoor heeft het programma niet zozeer een Nederlandse als wel een
kosmopolitische signatuur.
De componisten hebben bovendien zeer uiteenlopende verhoudingen met het muzikale verleden. In
Iris, voor cello en orkest, van de Nederlander Immanuel Klein krijgt de geest van de neoromantiek
een wel zeer saaie, kwijnende gestalte. Fahrende Fremde van de in Duitsland geboren Reinhold
Selen is weliswaar boeiender, maar nog regressiever en minder oorspronkelijk. Voor kwelende celli,
lokkende hoorns, en een diepe altpartij (hoe fraai ook gezongen door Anna Maria Dur) kan men bij Gustav
Mahler toch beter terecht.
Rob Zuidams Fishbone, voor blazers en piano, is met zijn fixatie op verschuivende ritmische
puls-lagen misschien nog het meest typisch Nederlandse werkstuk in dit programma. Fishbone was
eerder dit jaar al te horen bij De Volharding, maar hier klinkt de "definitieve", opnieuw
geïnstrumenteerde versie, die meer kleur, maar bij het NBO wat minder stootkracht heeft.
Bij Jeff Hamburg en CalIiope Tsoupaki krijgt de synthese van verschillende idiomen het meest
overtuigend gestalte. Beide componisten zijn in de leer geweest bij Louis Andriessen, maar hebben
nauwelijks iets met elkaar, of met hun leraar, gemeen behalve dan dat ze een doelgericht en
briljant georkestreerd muzikaal discours afsteken.
In Hamburgs Partus voor groot orkest vecht en vlecht een melodische lijn zich door een
turbulente, maar strak georganiseerde massa orkestgeweld, waarin ritmische verkortingen, verlengingen
en scherpgesneden montages opwinding en onrust zaaien. Het spervuur aan muzikale informatie is soms
haast niet te verwerken, er doemen sporen op van Stravinsky, er gloeien glimpjes Berio, maar het geheel
heeft dezelfde onbekommerde, brutale heftigheid die het werk van vroeg-twintigste-eeuwse Amerikanen als
Ives en Ruggles zo sympathiek maakt.
In Visions of the night ontlokt CalIiope Tsoupaki haar vijftien spelers een lichtende
successie van transparante, tonaal gerichte harmonieën, met groot voorstellingsvermogen gevat in
metalige, door de elektrische versterking haast synthetische klankkleuren. Vooral in de spanningsbogen
van de glorieuze, ietwat over-behaaglijke climax heerst een soort filmmuziek-esthetiek, wat aan het
slot bevestigd wordt door het opduiken van het dromerige melodietje dat steeds vermoed werd, maar tot
op dat ogenblik verzwegen bleef.
© Frits van der Waa 2006