de Volkskrant van 21 mei 1990, Kunst, recensie
Een grootschalige magister Crumb trekt niet de juiste tovercirkels
NOS-Lenteconcerten: muziek van Woof, Conyngham, Plush, Adams en Crumb, door het Radio Filharmonisch
Orkest o.l.v. Mathias Bamert en het Radio Symfonie Orkest, koren en solisten o.l.v. Kenneth Montgomery.
Muziekeentrum Vredenburg, Utrecht. Radio 4: 13 juli, 20.02.
Het was doorbijten. Over de beide "lenteconcerten" die de NOS-radio in Utrecht had georganiseerd lag
een deemster van voorjaarsmoeheid, die pas aan het slot van de tweede avond volkomen werd uitgebannen.
Dat was het heilzaam werk van een groep aankomende musici van het Haagse Conservatorium. Vijf
instrumentalisten en sopraan Lisette Emmink (nog onbekend, maar dat zal wel veranderen) peurden de
essentie uit de nietige noten van George Crumbs Madrigals: de kleurrijkdom, de emotionele lading
en de verstilde intimiteit die kenmerkend zijn voor het werk van de nu 60-jarige Amerikaan. Althans:
voor zijn werk in kleine bezetting.
Want aan zijn reusachtig bezette Star-Child uit 1977, dat diezelfde avond zijn Europese
première beleefde, ontbreken die kwaliteiten. De kracht van Crumb ligt in de suggestie, in het
verzwegene. Waar hij in zijn Madrigals, of in zijn Makrokosmos-cyclus, met niet meer dan
een enkele noot of een sober motief, muzikale vergezichten van een Arcadië of een Inferno oproept,
geeft hij in Star-Child een wellicht al te letterlijke illustratie van de Latijnse teksten die
de verlossing uit de duisternis beschrijven. De orkestrale rijkdom bewerkstelligt, paradoxaal genoeg,
niet meer dan gevoelens van ontnuchtering en beide-benen-op-de-vloer.
Niet dat het stuk niet deugt. Het is ook, ondanks zijn veelal trage evolutie, geen moment vervelend.
Er is wat overkill (vooral in het slagwerk), maar verder springt Crumb zuinig om met zijn enorme
leger musici een sopraan, een kinderkoor, een mannenspreekkoor, een groep handbelbespelers, en
een groot orkest, waarvan diverse spelers op balkons opgesteld stonden, het geheel aangevoerd door vier
dirigenten. Het komt slechts één maal tot een vreeswekkend tutti. Er zijn prachtige
effecten, zoals dat van de strijkersgroep, die, onafhankelijk van wat er verder gebeurt, de "muziek der
sferen" verbeeldt. Er zijn schroeiende trompettencascades, van bovenuit de zaal naar beneden tuimelend.
Er is een gekweld duet tussen een solo-trombonist en sopraan Marianne Blok, die een nieuwe, doch enige
bevreemding wekkende uitvoeringspraktijk introduceerde, door haar partij mee te spelen op een
elektronisch klaviertje-met-oortelefoon.
Maar de magie bleef uit, en dat lag niet aan de uitvoering, want die was uitstekend. Kennelijk heeft
de magister, zelf aanwezig en zo te zien heel tevreden, niet de juiste tovercirkels in zijn partituur
getrokken.
Star-Child werd voorafgegaan door The wound-dresser van Joho Adams (bekend door zijn
opera Nixon in China), een nogal matte compositie voor bariton en orkest, fatsoenlijk
maar niet meer dan dat gezongen door Nicolas Rivenq.
De kans om Crumbs werk nog eens te horen is intussen voorbij: de NOS bracht het gisteren al op de
radio. Wat mij betreft mag het nog eens herhaald worden, bijvoorbeeld op 13 juli, in plaats van de
enorme afknapper die de eerste aflevering van het lente-programma opleverde.
De wortels daarvan liggen in de Bicentennial Nederland-Australië van 1988. Bij zo'n gelegenheid
pleegt men cultuur uit te wisselen. Wat er uit Nederland naar Australië is gegaan en hoe de
tegenvoeters het gevonden hebben weet ik niet, maar ik ruil het blindelings terug tegen de twee
wereldpremières van vrijdag.
Het Radio Filharmonisch Orkest leverde onder de Zwitser Mathias Bamert een lamentabele interpretatie
van Barry Conynghams Waterways, maar zo te horen verdiende het stuk, een van het type
altvioolconcert, subtype soep-met-sliertjes, niet veel beter. Concord/Eendracht van Vincent
Plush, een overbodig en zweverig, maar tenminste goed geïnstrumenteerd samenraapsel uit de
stijlmiddelen van Philip Glass en Charles Ives, kwam wat voordeliger uit de verf. Barbara Woofs
Canzone, die in januari bij het Nederlands Studenten Orkest een glansrijke eerste uitvoering
beleefde, trof een troosteloze executie.
Niet alleen de inhoud, maar ook de dosering van deze lente-concerten was onevenwichtig. Het eerste
programma nam amper een uur in beslag, het tweede overschreed de gangbare lengte ruimschoots. De
publieke belangstelling was minimaal. Dat de zaalinhoud bij het tweede concert nog meeviel moet worden
toegeschreven aan de opkomst van kinderkoor-ouders en andere spelersverwanten. Die deserteerden na de
uitvoering van Star-Child in groten getale, niet wetend dat ze daardoor het mooiste onderdeel
zouden missen.
© Frits van der Waa 2006