de Volkskrant van 14 augustus 1990, Kunst, recensie
Energiek jeugdorkes doet interculturele betrekkingen eer aan
Barber, Tsjaikovski en Dvorak door het American Soviet Youth Orchestra o.l.v. Leonard Slatkin.
Solist: Joshua Bell. Concertgebouw, Amsterdam.
Dvoraks Negende Symfonie, bijgenaamd Uit de Nieuwe Wereld, is ontegenzeggelijk een puik stuk
muziek, maar zonder zijn ondertitel en zonder zijn ontstaansgeschiedenis zou ze toch niet zo succesvol
zijn geworden.
De Tsjech Dvorak componeerde het werk in New Vork en het heet dat hij zich daarbij liet inspireren
door de authentieke Amerikaanse neger- en variété-muziek. Toch moet je echt met een loupe
zoeken naar die invloeden. Het stuk is allereerst Slavisch van toonzetting.
Desondanks blijft het een mooi zinnebeeld van interculturele betrekkingen, en het is dan ook geen
wonder dat het American Soviet Youth Orchestra juist dit stuk op het programma gezet heeft, naast het
Adagio van Samuel Barber en het Vioolconcert van Tsjaikovski. Het concert maakte deel uit
van een zes weken durende toernee door Europa en de USA.
Dat het met de wereldvrede nog niet zo'n vaart loopt is de afgelopen weken weer pijnlijk duidelijk
geworden. Maar dat zoiets als een Amerikaans-Russisch Jeugdorkest, met de dames Gorbatsjov en Bush als
ere-voorzitters, tot de mogelijkheden behoort is natuurlijk een prachtig staaltje van perestrojka.
Temeer daar het gezelschap, dat twee jaar geleden ontstaan is uit een samenwerking tussen de
conservatoria van Moskou en Oberlin, Ohio, ook nog wat in zijn mars heeft.
Maar net zo min als bij de echte perestrojka is het bij het American Soviet Youth Orchestra
uitsluitend rozegeur en maneschijn. Met Barbers Adagio gaven de strijkers van het orkest een
illustere opening aan het concert.
Met zijn aarzelende, behoedzame aanzet en zijn traag omhoogwiekende melodie, die geleidelijk
uitgroeit tot een zinderende climax, om abrupt terug te vallen in verstilling, is het een stuk dat zijn
uitwerking zelden mist. Doch getuige het winters gekuch, dwars door de slotmaten heen, was een deel van
het publiek in de Grote Zaal er niet ontvankelijk voor.
De rondvliegende haardos en de flageoletteh van Joshua Bell, solist in het halsbrekende vioolconcert
van Tsjaikovski, leidden daarentegen tot ademloze stilte. Toch was dit de minst florissante component
van het programma.
Bell, die met zijn 23 jaar tot de seniorengroep in het orkest gerekend kan worden, heeft veel mee:
zijn spel is zwierig, zijn techniek uitstekend, zijn toon zangerig en rijk, en uit zijn modellering van
de spanningbogen spreekt een groot gevoel voor de muzikale emotie. Het zijn kwaliteiten die beter tot
hun recht zouden komen als Bell niet zo dikwijls een fractie te laag intoneerde.
Ook de wisselwerking tussen solist en ensemble liet te wensen over. Dirigent Leonard Slatkin gaf
Bell te weinig weerwerk met zijn vlakke, haast vale begeleiding, maar stortte zich hals-over-kop en met
luid geplons in de orkestrale intermezzi.
Maar Slatkin nam revanche. Ook in Dvoraks Negende gaf hij blijk van een zekere
terughoudendheid, maar die vertoonde zich hier in de heel wat goedgunstiger gedaante van een beheerste
en genuanceerde verkenning van de regionen tussen pianississimo en mezzoforte.
Vooral het Largo, het tweede deel, met zijn hymnische beweging en zijn kabbelende blazers was
daar zeer bij gebaat.
In de hoekdelen demonstreerde Slatkin zijn autoriteit: zakelijk en zonder veel uiterlijk vertoon smolt
hij zijn honderd musici, die hun beste beentje voorzetten, samen tot een pulserend brok orkestrale
energie.
Vooral de violen stonden hun mannetje en lieten een solide, maar kneedbaar geluid horen. Het koper
vormde een evenwichtige, gesloten linie, en het houtblazersensemble was gewoon om te zoenen.
Dat de luidruchtiger passages een wat grover profiel kregen moet worden toegeschreven aan de voor
gastspelers altijd verraderlijk goede akoestiek van het Concertgebouw.
Het gezag van de dirigent strekte zich evenwel niet uit tot het publiek. In weerwil van Slatkins
nadrukkelijk tegenhouden van bijval en ondanks meesmuilend gezucht der overige toehoorders volhardde
een minderheid in klappen-tussen-de-delen.
En al hadden de klappen die het orkest zelf uitdeelde in het tumultueuze slotdeel, Allegro con
fuoco, nog messcherper gekund, al zweemde er in de plotselinge wisselingen in dynamiek een spoor
van disbalans, toch was het duidelijk dat er hier een geslaagd begin werd gemaakt het begrip
Nieuwe Wereld te ontdoen van zijn hoofdletters en daardoor nieuwe inhoud te geven.
Als tegenwicht voor het Sail-vuurwerk dat onderwijl werd afgestoken rondde het orkest zijn
programma af met een Russische dans van Glière, en een mars uit de film The Empire strikes
back (Star Wars II).
Bij het American Soviet Youth Orchestra gaat alles strikt op fifty-fifty-basis. Dus de
toegiften ook.
© Frits van der Waa 2006