de Volkskrant van 10 september 1990, Kunst, recensie
Wat meer diverstiteit kan Muziekweek voor inteelt behoeden
AMSTERDAM - De Gaudeamus Fondation Louis Vuitton Prijs 1990 is toegekend aan twee componisten. De
Italiaan Paolo Aralla (30) en de Duitser Claus-Steffen Mahnkopf (28) moeten het bedrag van tienduizend
gulden delen. De 25-jarige Italiaan Pietro Borradori kreeg een eervolle vermelding.
Het ongewone besluit van de jury om twee prijswinnaars aan te wijzen is beïnvloed doordat de
uitvoering van Mahnkopfs Interpénétrations voor kamerorkest, ter elfder ure is
vervallen. De jury, die bestond uit Helmut Lachenmann, David Osmond-Smith en Huub Kerstens, was onder
de indruk van de interactie tussen de veelvoudige lagen waaruit Mahnkopfs uiterst complexe werk is
opgebouwd. De kwaliteit van de compositie kon echter niet aan de praktijk getoetst worden, en daarom
oordeelde de jury dat tevens het beste van de elf wel gespeelde stukken bekroond moest worden. Dat werd
Aralla's Déjà, een trio voor viool, basklarinet en piano.
Het is niet bepaald een Salomonsoordeel, en of deze middenweg wel zijn spreekwoordelijke vergulding
draagt is ook maar de vraag. Want de uitslag vertoont vooral de minder goede eigenschappen van een
compromis. Zoals gewoonlijk heeft de Gaudeamus~jury degenen die componeren volgens Hoe hoort het
eigenlijk uitverkoren boven hun afwijkende, technisch wellicht minder overrompelende, maar veel
geestrijkere vakgenoten.
Zo'n individuele toon was eigenlijk slechts in twee van de elf gespeelde stukken te beluisteren. Het
ene was het pianokwartet van Borradori, Camera Obscura, dat met zijn krachtig idioom, zijn
scherpe, maar heldere klank en zijn consequente vormgeving de eervolle vermelding zeker verdiende. Het
andere en de enige prettig-gestoorde "dwarsligger" in deze selectie was een Concertino
voor contrabas en tien instrumenten, waarin Stefano Gervasoni met wonderlijk verglijdende tonen,
geruisen, subtiele percussieklanken en onorthodoxe effecten een eenvoudige, maar poëtische en
uiterst verfijnde microkosmos opzet.
Ook Aralla's bekroonde Déjà is verfijnd en welluidend, maar er is weinig dat het
stuk onderscheidt van de vele andere staaltjes van vakbekwaam Italiaans componeren die het
Gaudeamusconcours elk jaar bevat. Onder handen van René Eckhardt, Harry Sparnaay en Robert
Szreder kreeg het trio een welsprekende uitvoering. Het werk doet zich voor als een geleidelijke
metamorfose, een voortdurend groeien van ideeën op basis van een harmonische pendelbeweging,
opgesierd en verwaasd met allerlei melodische guirlandes. De gestiek, en daarmee de expressie, is heel
romantisch, de componeertrant beschaafd, maar virtuoos, en het afgelegde traject doet zich voor als dat
van een veelkleurige bromtol in slow-motion. Daarmee is Aralla's intentie, het oproepen van het
onbestemde gevoel van déjà-vu, goed verwezenlijkt.
Mahnkopf, die ik hier zaterdag nog als spek-en-bonen-deelnemer typeerde, moet zijn ex
aequo-bekroning met een zucht van verlichting begroet hebben. Hij had ook wel enig recht op
genoegdoening, want het was al de tweede maal dat een van zijn stukken wel geselecteerd, maar vervolgens
niet gespeeld is. De vijfentwintig dichtbeschreven, meticuleus uitgevoerde pagina's van
Interpénétrations bevestigen Mahnkopfs reputatie als epigoon van Brian Ferneyhough,
de goeroe van de hypercomplexiteit. Of hij meer is dan dat zal in de loop van het komende seizoen moeten
blijken. Het Radio Kamer Orkest zal zijn stuk alsnog in de programmering onderbrengen.
Het was eigenlijk ook wel een schande. Elgar Howarth, die om onduidelijke redenen terugkwam op zijn
toezegging het stuk van Mahnkopf uit te voeren, achtte het niet beneden zich om André Douws
volstrekt mislukte Ave Maria te dirigeren. Misschien heeft de Heilige Moeder Gods er nog een
vleugje wierooklucht uit opgepikt, maar het publiek in Paradiso registreerde niets dan een logge mix
uit verkeerd begrepen Stravinsky-akkoorden, verkeerd begrepen minimal-invloed, en verkeerd
begrepen instrumentatielessen. Een schrijnend contrast met Donatoni's transparante, ofschoon niet erg
precies uitgevoerde Eco.
In de Beurs van Berlage confronteerde het Radio Symfonie Orkest onder Arturo Tamayo twee "oude
meesters" uit de Gaudeamus-stal met elkaar. Wederom was het contrast groot. Terwijl Helmut Lachenmann
zich, getuige zijn veel te lange, maar niettemin fascinerende pianoconcert Ausklang, heeft
vastgebeten in de seriële grammatica en in een analytische, aan de elektronische muziek ontleende
behandeling van de klank, is Joep Straesser teruggekeerd naar een vloeiende, tamelijk traditionele
schrijfwijze. Door zijn vierdelige Symphonie voor strijkers, geschreven in opdracht van de NOS,
spoken flarden van Benjamin Britten, zelfs van Gustav Mahler, maar de goedgesneden gestalte en de
signatuur zijn onmiskenbaar die van Straesser. Het vocabulaire is nauw afgebakend rondom de ambigue
drieklanken die ontstaan uit de combinatie van kleine en grote tertsen, en rondom uit canons en
imitatie gewonnen klankketens en klankstapelingen. Het karakter van de Symphonie is daarmee
eerder tastend dan priemend, eerder bespiegelend dan dramatisch.
Hoewel Gaudeamus er opnieuw in is geslaagd zijn Muziekweek tot een afwisselend en contrastrijk
geheel te maken, wordt de indruk ieder jaar sterker dat het evenement, hoe internationaal ook,
eigenlijk de zaak is van een gesloten gemeenschap, van een aparte enclave binnen de wereld van de
eigentijdse muziek. Daarmee ligt er een zekere bloedarmoede, zeg maar inteelt op de loer. Alleen al het
gegeven dat de Italiaanse componisten zich en masse hebben aangemeld voor het compositieconcours,
terwijl sommige landen (Nederland bijvoorbeeld) zwaar ondervertegenwoordigd waren wijst daarop. Op het
niveau van de inzendingen kan Gaudeamus dan wel geen invloed uitoefenen (het gaat nu eenmaal om
aankomende componisten), maar op de diversiteit vermoedelijk wel.
Zou een wervend tekstje naar de conservatoria van Moskou, van Peking, van Hoogezand-Sappemeer voor
mijn part, niet voor nieuwe injecties kunnen zorgen?
© Frits van der Waa 2006