de Volkskrant van 22 oktober 1990, Kunst, recensie
Nederlands Kamerkoor en Kamerorkest werken na zes jaar weer samen
Haenchen kan een sandwich voorschotelen
Mozart, Webern en Schönberg, door het Nederlands Kamerorkest, het Nederlands Kamerkoor en
solisten, o.l.v. Hartmut Haenchen. Concertgebouw, Amsterdam. Herhaling: Den Haag (22/10), Utrecht
(24/10), Amsterdam (27/10).
De muziek van Anton Webern wordt, nog steeds, heel zelden uitgevoerd. En dat terwijl Webern tot de
allergrootste componisten van de eeuw gerekend mag worden. Alleen al daarom is een uitvoering van de
Cantate nr. 2, Weberns laatste compositie uit 1941-'43, het signaleren waard.
Maar er is meer aan de hand. Voor het eerst in zes jaar werken het Nederlands Kamerkoor en het
Nederlands Kamerorkest weer samen. En bovendien is de samenstelling van het programma niet bepaald
alledaags: muziek van Webern en Schönberg wordt omkaderd door twee werken van Mozart. Een
sandwich-formule die alleen dank zij de speciale verworvenheden van de beide ensembles, en die
van dirigent Hartmut Haenchen, tot een bevredigende uitkomst leidt.
Hoewel de Cantate het omvangrijkste stuk uit Weberns oeuvre is, is het een beknopte
compositie. De zes delen nemen ruwweg een kwartiertje in beslag, waarin de muziek een geleidelijke
ontwikkeling van eenling naar collectief, en van klank-atoom naar complexe chemie doormaakt. Desondanks
blijft het van begin tot eind verdroomde, zwaartekrachtloze muziek, waarin elke nuance betekenis
draagt.
Om wille van de evenwichtige verhouding tussen solisten en koor, een absolute noodzaak bij deze
muziek, zijn de solisten gekozen uit de gelederen van het Kamerkoor zelf. David Barick schonk alle
finesses in de lastige baritonpartij zijn volle aandacht, maar er klonk toch een zweempje nervositeit
in door.
Sopraan Barbara Borden daarentegen legde een absolute, haast instrumentale trefzekerheid en
dynamische beheersing aan de dag. De vluchtige pizzicati, de floersige akkoorden, en de langs elkaar
glijdende lijnen vormden dank zij de musici van het Kamerorkest, dikwijls als solisten verantwoordelijk
voor één enkel, maar wel het enige nootje, een uitgebalanceerd web.
De twee samenwerkende ensembles leverden ook elk een zelfstandige bijdrage: het koor met
Schönbergs Friede auf Erden, en het orkest met de Symfonie in D die Mozart
samenstelde uit zijn "Posthoorn"-serenade.
Met Mozarts Vesperae solennes de Confessore (KV 339), kreeg het concert een majestueuze
afsluiting. Mozarts kerkmuziek, waarvan deze Vespers een fraai staaltje vormen, wordt, met
uitzondering van zijn Requiem, niet dikwijls uitgevoerd.
Ten onrechte. Weliswaar is de zesdelige compositie eerder gegrondvest op uiterlijke pracht dan op
bovenwereldse devotie, weliswaar worden de psalmteksten zonder talmen afgewerkt, en weliswaar krijg je
de indruk dat Mozart er pas halverwege werkelijk lol in kreeg, maar het is en blijft schitterende
muziek.
Vooral het contrast tussen het vierde deel, een pontificale fuga, en het vijfde, een troostrijke
sopraansoio met een wiegende cadans, is een effect waar je wel plat voor moet gaan, zelfs al ging de
manier waarop de overigens onberispelijk zingende Lenie van den Heuvel haar lange tonen deed aanzwellen
een beetje vervelen.
Maar het meest fascinerend is de manier waarop Hartmut Haenchen de zo grote tegenstellingen in dit
programma onder één noemer wist te brengen. Zijn kwaliteiten als Mozart-interpreet heeft
hij inmiddels ten volle bewezen. Maar uit zijn vertolkingen van Webern en Schönberg spreekt
eenzelfde Fingerspitzengefühl voor detail, eenzelfde aandacht voor klankraffinement en
vloeiende contouren, en eenzelfde grote liefde.
De dag dat Haenchen zijn intree deed in het Nederlands muziekleven als fysiotherapeut van het
kort tevoren uit verschillende onderdelen aan elkaar gelijmde Nederlands Philharmonisch Orkest
ligt al weer vier jaar achter ons. Het begint steeds duidelijker te worden dat dat een heel gelukkige
dag was.
© Frits van der Waa 2006