de Volkskrant van 26 november 1990, Kunst, recensie
Langzaam omhoog uit het gat in de weg
Bach, Verbey, Ravel en Andriessen, door het Schönberg Ensemble, het Asko Ensemble en solisten
o.l.v. Reinbert de Leeuw. Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: Vanavond, 20.02.
Kleine stenen, grote stenen.
Ouders en kinderen kennen deze regels en weten dat het spelletje, na steeds groter wordende kniehopsen,
eindigt met: gat in de weg.
Bij de VARA-Matinee, zaterdag in bet Concertgebouw, kwam het gat in de weg eerst. Acht hoornisten
wrongen zich, als stroef in elkaar vallende, onregelmatig draaiende tandraderen, langzaam omhoog uit de
eerste drie delen van Bachs Tweede vioolsonate, om in het laatste, zuiver eenstemmige deel
eindelijk een goede wegligging te bereiken.
Louis Andriessens idee om één vioolpartij uit te smeren over een rij hoorns kwam om
allerlei redenen niet goed uit de verf. Veel vingervlugge figuren uit het viool-idioom liggen niet
lekker op de hoorn. De akoestiek van de Grote Zaal verdoezelde de ruimtelijke verdeling van de noten,
waarmee de bewerker zijn Bach-analyse hoorbaar wil maken. Desondanks was het aardig geprobeerd, en de
geslaagde Röntgenfoto van dat laatste Allegro is in elk geval mooi meegenomen.
De VARA-denktank heeft opnieuw een fraai programma voortgebracht, ditmaal een dubbelportret van Louis
Andriessen en Theo Verbey, die bovendien elk een illustere voorganger mochten bewerken. Andriessen (51)
is een van de toonaangevende Nederlandse componisten, en als ik me niet vergis zal Verbey, die twintig
jaar jonger is, dat weldra ook zijn.
Alleen al Verbeys bewerking van drie vroege liederen van Ravel is een betoverend staaltje van
instrumentatiekunst. Het verschil tussen deze stijl-imitatie en de verhoornde Bachsonate is wel
typerend: de tegendraadsheid die in Andriessens verhouding met de traditie altijd doorklinkt is bij
Verbey volkomen afwezig.
Zijn Expulsie, dat voor de eerste keer integraal werd uitgevoerd, is een boeiend, maar soms
bijna over-behaaglijk muziekstuk. Zo heeft de toepassing van een serie verglijdende
barpianist-akkoorden, aan het begin en het eind van het tweede deel, in zijn ongezouten klefheid iets
kitscherigs.
Maar het oorspronkelijke idioom en het enorme vakmanschap van Verbey compenseren die paar lauwe
momenten. Expulsie klinkt om het eenvoudig te stellen als een soort van "maximale"
minimal music, want er is een onveranderlijke basispuls, er zijn grondtonige harmonieën, en
de textuur is in hoofdzaak verglijdend. Maar die verglijdingen verlopen in hoog tempo, en op allerlei
niveau's: de ritmes verkorten en verlengen zich voortdurend, akkoorden waaieren uit en weer in, en
gedurige kleurveranderingen leiden tot een kaleidoscopisch filigraanwerk.
Het stuk duurt ongeveer twintig minuten en heeft een klassieke vierdelige vorm. Het eerste deel is
vitaal en heeft een soms Latijns-Amerikaanse swing. Het tweede deel is een onvervalst Andante.
Het derde deel, nerveus, dicht en scherp van klank, is een soort van Scherzo, en wordt zonder
onderbreking gevolgd door het slotdeel, dat een aantal riante koperpassages bevat en geleidelijk
evolueert naar vertrouwdere samenklanken en een regelmatige periodebouw. Hoewel het Schönberg
Ensemble en het Asko Ensemble, voor deze gelegenheid vereend onder leiding van Reinbert de Leeuw, voor
een alleszins overtuigende uitvoering zorgden, kan het gedetailleerde mozaïek van korte nootjes
en figuurtjes vermoedelijk nog nauwsluitender ineengevoegd worden.
Tegenover de kleine bouwsteentjes waarvan Verbey zich bedient stonden de granieten blokken waaruit
Louis Andriessen zijn Mausoleum heeft opgetrokken. Dit eerbetoon aan de anarchistische denker
Bakoenin is sinds de eerste uitvoering in 1979 al verscheidene malen uitgevoerd, maar wint bij iedere
reprise weer aan kracht. Een argument te meer om ook Expulsie nog vaak te herhalen.
© Frits van der Waa 2006