de Volkskrant van 22 januari 1991, Kunst, recensie
Fabelachtig violiste mag van zichzelf vooral niets fout doen
Suwanai laat de nerf onzichtbaar
Händel, Prokofjev, Brahms, Takemitsu en De Sarasate, door Akiko Suwanai en Rohan De Silva.
Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 24 januari, 15.00 uur.
Achttien jaar en al heel wat prijzen in de kast. Nadat de Japanse violiste Akiko Suwanai in 1988 een
tweede prijs behaalde bij het Paganini Concours en in 1989 bij het Koningin Elizabeth Concours eveneens
als tweede eindigde, sleepte ze een half jaar geleden de overwinning in de wacht bij het Moskouse
Tsjaikovsky Concours. Daarom stond ze zaterdag in een fondantroze avondjurk op het podium van het
Concertgebouw. En daarom speelt ze deze week met het Symfonieorkest van Boedapest in Utrecht, Amsterdam
(2x), Arnhem, Enschede en Den Haag.
Arm kind. Zo hard werken. Er kon nauwelijks een lachje af. Nu was de aanblik van een halflege Grote
Zaal ook weinig opbeurend, al moeten de enthousiaste reacties van het publiek enige troost geboden
hebben.
Akiko Suwanai is, met alle respect, een concours-winnares. En concoursen zijn, met alle respect, een
noodzakelijk kwaad. Publieke duurproeven, waar musici gezeefd worden aan de hand van hun let op
de volgorde technische vaardigheid en muzikaliteit.
Wat Suwanai levert de samenstelling van haar recital wees daar al op is een
voorbeeldig, om niet te zeggen fabelachtig examen. Ze haalt een robuust en vol geluid uit haar
instrument, waarmee ze lange, weloverwogen en intens gezongen lijnen trekt. Haar intonatie is perfect,
haar techniek flitsend en trefzeker, en haar verstandhouding met begeleider Rohan De Silva laat niets
te wensen over.
Afgezien van de opening, een Händelsonate, opgedist als ware het Schumann, met een tweede deel
waarbij het tempo geleidelijk tot een angstwekkend toerental opgedraaid werd, getuigde haar optreden
van een grote muzikale intelligentie.
Suwanai had repertoire gekozen waarin ze haar grootste kracht, een vocale benadering van de klank,
optimaal kon ontplooien: Brahms en Prokofjev, stoer en zwaarmoedig, zelden hoog op de e-snaar, een
liflafje van Toru Takemitsu, en, als demonstratie van haar virtuositeit, de Carmen Fantasie van
De Sarasate.
Het is alleen jammer dat Suwanai speelt alsof ze voortdurend door een strenge jury op de vingers
gekeken wordt. Haar perfectionisme lijkt vooral bepaald door de behoefte om niets fout te doen.
Wat ze (nog) ontbeert is het lef om in haar fantastisch uitgestreken, maar nogal monochrome laag
hoogglanslak rond te roeren, te zoeken naar de nerven in het hout, de techniek te durven offeren aan
de expressiviteit. Een dergelijke losheid bereikte ze opvallend genoeg alleen in de con
sordino-passages (met demper), waar ze zichzelf kennelijk toestond de gedachte aan uiterste
toonprojectie even te laten varen.
© Frits van der Waa 2006