de Volkskrant van 8 februari 1991, Kunst, recensie
Geïmporteerde Attila als voorproefje van Rotterdamse opera-cultuur
Verdi's genie flonkert in stripverhaal van Opera North
Attila, opera van Verdi door Opera North, o.l.v. Paul Daniel en Ian Judge. Rotterdamse Schouwburg.
Even had Rotterdam weer een eigen opera. Dat wil zeggen, eigenhandig in huis gehaald vanuit Leeds, de
thuisbasis van Opera North. De twee opvoeringen van Verdi's Attila, gisteren en eergisteren,
kunnen gezien worden als voorproefje van de vorige maand gelanceerde plannen voor een
"Opera-Produktiefonds Rotterdam". Daarin breken de Rotterdamse Schouwburg en het Rotterdams
Philharmonisch Orkest een lans voor de mogelijkheid, om niet te zeggen de wenselijkheid, dat Rotterdam
een eigen aandeel aan de opera-cultuur gaat leveren.
Aangezien het nog niet zo ver is, en aangezien de Nederlandse Opera er niet in slaagt Rotterdam meer
dan eens per jaar te bezoeken, behelpt de Schouwburg zich vooralsnog met import-produkties als de
Angelsaksische Attila.
Opera North is zo'n beetje het Opera Forum van Engeland: een gezelschap dat het achterland voorziet
van zowel opera-voorstellingen als orkest-optredens. Verder gaat de vergelijking niet op, want Opera
North is een betrekkelijk jong gezelschap, en bovendien ontstijgt het niveau dat van het Overijsselse
gezelschap ten enenmale.
Alleen al de vocale kanonnen die in stelling werden gebracht. John Tomlinson (Attila), gisteren nog
op deze pagina geprezen om zijn Hagen in Covent Gardens Götterdämmerung, is een meer
dan formidabele zanger. Hoewel de Amerikaanse sopraan Karen Huffstodt in haar muzikale uitbeelding van
Odabella, Attila's tegenspeelster, wat losbandig te werk ging en de lage noten haar helaas net iets te
diep waren, compenseerde haar dramatische en vocale uitstraling dat ruimschoots. Ook Jason Howard (de
Romeinse veldheer Ezio) en Edmund Barham (Foresto) zijn zangers om je pet voor af te nemen.
Voeg daarbij een operakoor dat, in Nederland althans, zijn weerga niet kent, een alert en goedgebekt
orkest, en een dirigent die zowel de rambam als de subtiele nuance van Verdi in de vingers heeft, en je
hebt een equipe waar menig opera-intendant scheve ogen op zou werpen.
Iets anders is of het zin heeft zo'n vroege Verdi (de negende van zijn 26 opera's) uit de kast te
halen, een opera waar waarschijnlijk weinig anders mee uit te richten valt dan wat Opera North gedaan
heeft: er een pakkende voorstelling met veel actie en prikkelende taferelen van maken.
Norths Attila oogt als een stripverhaal van het type Conan the Barbarian, waarin
vechtjassen met lange lansen heroïsche poses aannemen onder bloedrode wolkenluchten. Pas als het
toneelbeeld, dat doorgaans gehuld is in suggestieve schemer, ietwat opklaart, is te zien dat Attila's
horden eerder uitgedost zijn als Hells Angels dan als Hunnen. Dan verschijnt de Romein Ezio in wit
kostuum en rijlaarzen, en wordt een stapel autobanden op de achtergrond zichtbaar. Heden, verleden? Het
maakt geen verschil, want het zijn opnieuw de onbekommerde ongerijmdheden en de stereotype
beeldsignalen van het stripverhaal. Ook de menigte vluchtelingen, die zo op het oog weggelopen is uit
de Russische revolutie, de geitenschedel op een staak, het hemelse bidprentjeslicht boven de pauselijke
processie, zelfs de navel die in Odabella's borstwering is uitgespaard, het zijn allemaal cliché's,
codes.
Het is te verdedigen: want wat is een opera van dit type anders dan het negentiende-eeuwse equivalent
van de pulp-comic? En als je dat zo effectief uitvoert is er eigenlijk weinig tegen in te
brengen. Regisseur Ian Judge maakt inventief gebruik van zijn speelvlak, dat weliswaar diepte
suggereert, maar eigenlijk erg klein is. Het materiaal, glimmende tegels, is minder geraffineerd
gekozen, want het kaatst het licht van de volgspots naar het achterdoek. Werkelijk klunzig oogt het
poppenkastgordijn waarmee de scènewisselingen worden afgedekt. Je zou zeggen dat er een
onderdeel in Leeds is achtergebleven.
Ondertussen zijn de karakters toch niet zo een-dimensionaal als de gehanteerde beeldtaal suggereert.
Vooral Attila zelf, niet voor niets de titelfiguur, blijkt onder zijn grimmige uiterlijk, dat van de
Gesel Gods uit de geschiedenisboekjes, niet alleen een zekere grootmoedigheid, maar zelfs een heel
klein hartje te bergen. Hij heeft angstdromen, en een gebaar met de pauselijke staf of een griezelige
onweersbui is voldoende om hem jammerend over het toneel te laten rollen. Het heeft Verdi niet belet
hem op sommige hooggespannen momenten plotsklaps een jofele deun in de mond te leggen.
De aarzeling van Odabella haar wraak op Attila tot uitvoer te brengen, het wantrouwen van haar
verloofde Foresto, en de politieke machinaties van Ezio leiden tot een nogal warrige intrige, die er in
hoofdzaak op gericht lijkt een groot scala aan emoties in zang te vatten. Er zijn een paar bruuske
overgangen, slordige naden in de compositie, maar vooral in koorpassages en ensembles flonkert Verdi's
genie. Dat is ook waar Judge in het slotbedrijf de aandacht op vestigt. In het trio dat vooraf gaat aan
de ontknoping laat hij de actie bevriezen in een nagenoeg kaalgeslagen toneelbeeld. Dat Attila en
Odabella intussen gekleed gaan in een soort van nachthemd en een kamerjas lijkt een vaag symbool voor
het wegvallen van de façades tussen hen, een inleiding op Attila's onvermijdelijke einde, wiens
lijk in het slottafereel aan een stel speren omhoog gestoken wordt. Maar voor we te weten komen wat er
met de moordenares Odabella gaat gebeuren sluit zich de poppenkast.
© Frits van der Waa 2006