de Volkskrant van 18 februari 1991, Kunst, recensie
Stampende bijval op slotconcert van Mauricio Kagel-project in Den Haag
Slagwerker op klompen grapt niet op tapijt
Kagel-concerten, door studentenensembles o.l.v. Reinbert de Leeuw, Ger de Zeeuw en Steeph Gerritse in het Koninklijk Conservatorium en het Gemeentemuseum, Den Haag.
Wat is Mauricio Kagel? Een Münchhausen die zichzelf aan de staart uit een moeras van noten
omhoogtrekt, een persoonlijke hobby van de Haagse conservatoriumdirecteur, een scherpzinnig
muziek-anatoom of een raadselachtig genie?
Zelfs vijf weken intensief Kagelen hebben geen eenduidig antwoord opgeleverd. Waarschijnlijk is hij
van alles een beetje. Afgaand op de stampende bijval, vrijdagavond na het slotconcert, heeft de
59-jarige meester er in elk geval een aantal fervente aanhangers bijgekregen in Den Haag. Maar te
oordelen aan het aantal onbezet gebleven zitplaatsen is Kagel nu ook weer niet ieders meug. Of zou er
een zekere moeheid zijn ingetreden?
Wat Kagels werk bijzonder maakt is dat het altijd meer achter zit dan wat er in feite klinkt. Het is
zelfs zo dat hij, wanneer hij zich in noten alleen uitdrukt, dikwijls onbegrijpelijk of onbevredigend
aandoet. Een compositie als Rrrrrrr heeft alleen samenhang als je weet dat hij in elk deel een
muziekterm met de letter R becommentarieert. Kagel keert alles om. Als hij een ballade van de
middeleeuwse componist Machaut bewerkt, verdonkeremaant hij de grondtoon uit de slotakkoorden; als hij
variété-muziek componeert schrijft hij een stuk dat oppeppend begint, maar als een pudding
in elkaar zakt; zelfs zijn grappen hebben een plechtige ernst, die ze des te humoristischer, maar ook
des te diepzinniger maken.
Kagel dankt zijn faam vooral aan zijn verkenningen op het gebied van het muziektheater. En nog steeds
is hij op zijn sterkst wanneer hij zijn muziek kruist met andere disciplines: de mixed media, het
hoorspel, de film. En de vocale muziek.
Hoewel Kagel in zijn partituren nauwgezet aangeeft wat hij verlangt, blijft juist datgene wat niet
exact genoteerd kan worden de geest, de timing van niet-muzikale acties, hoe cruciaal ook
dikwijls meerduidig. Of het wordt verkeerd aangevoeld. Muzikanten bekommeren zich nu eenmaal eerder om
de goede noten dan om de manier waarop je de afstand tussen twee punten op het podium aflegt.
Zo is Dressur, voor drie slagwerkers, een puur podiumstuk, waarin de tegenpolen van het
hoorbare en het zichtbare elkaar op een dikwijls absurde manier aanvullen. Neem het effect van de
slagwerker op klompen, wiens ene voet plots "stilvalt" doordat hij over een reep tapijt loopt. Het is
een onthulling in beeld-en-geluid, die zoals ieder goede grap, onbenullig wordt wanneer je hem
uitlegt. En het is een pointe die alleen maar doel treft wanneer hij perfect wordt voorbereid.
Dat is dan ook de betekenis van dit project: dat Kagel zijn ideeën over regie en presentatie, zo
essentieel voor veel van zijn muziek, heeft kunnen doorgeven aan muzikanten die hem waarschijnlijk een
halve eeuw zullen overleven.
En zijn commentaren moeten indruk gemaakt hebben, niet alleen door hun doeltreffendheid, maar ook
door Kagels hoffelijke, geduldige optreden. Tijdens een repetitie van Variété
blijkt de melodica (zo'n blaaspijp met toetsen) niet goed door te komen. Korte discussie. "Wacht eens",
zegt de componist, beent naar het podium en legt het apparaat op de grote trom. Het werkt. Kagel weet
altijd raad.
Toch is het niet altijd makkelijk om greep te krijgen op zijn dubbelzinnige, omgekeerde esthetiek. De
merkwaardige verbrokkeling die sommige van zijn stukken kenmerkt en het floersige, dikwijls overvolle
klankgemiddelde, gevoegd bij een enorme productie aan stukken, doen de vraag rijzen of Kagel niet te
veel en te snel componeert.
Maar het vierdelige Mitternachtsstük veegt dergelijke bedenkingen weer nagenoeg van tafel.
Het was het sluitstuk van het Kagel-project, gedreven uitgevoerd onder Reinbert de Leeuw. Kagel heeft
hier een aantal dagboek-teksten van Schumann, waaruit zonder veel moeite sporen van diens latere
krankzinnigheid af te lezen zijn, getoonzet. Het resultaat is een een bizar en maanziek
concert-hoorspel, waarin declamatie, sobere flarden muziek, en dikwijls theatraal aangezette
geluids-effecten de aandacht gevangen houden.
Den Haag houdt een blijvende herinnering aan Kagel, in de vorm van het Zwei-Mann-Orchester,
zijn in 1973 voltooide muziek-installatie, die onlangs aangekocht is door het Gemeentemuseum. De nieuwe
aanwinst kan zowel tot de beeldende kunst- als tot de muziekinstrumenten-collectie gerekend worden. De
aankoop symboliseert daarmee tevens het einde van de plannen voor een zelfstandig Instrumentenmuseum.
"Een prachtige sculptuur", aldus sprak conservator Onno Mensink vrijdag bij de officiële
onthulling. De argeloze museumbezoeker evenwel zal Kagels kunstwerk eerder waarnemen als een
onafzienbare hoop tot schroot vervallen instrumenten, aan elkaar verbonden door een verwarrende
hoeveelheid kabels en katrolletjes.
Fascinerend is het object zeker, vooral wanneer het, zoals bij deze inhuldiging, bespeeld wordt. Het
is alleen jammer dat het in de speciaal naar zijn maker vernoemde "Kagelzaal" niet erg tot zijn recht
komt. Bekneld tussen massieve vierkante pilaren reduceert de omvangrijke contraptie de ruimte tot
weinig meer dan een "Kagelhok".
© Frits van der Waa 2006